e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mannelijk jong van de geit bokje: bøkskǝ (Susteren) [N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21] I-12
mannelijk kalf stierenkalf: štīrǝ[kalf] (Susteren), stierkalf: štīr[kalf] (Susteren), stiertje: štirkǝ (Susteren) [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11
mannelijk kuiken haantje: hē̜nkǝ (Susteren) [N 19, 41b; L A2, 507] I-12
mannelijk ree reebok: reibok (Susteren) Ree, mannetjesree [N 94 (1983)] III-4-2
mannelijk schaap bok: bok (Susteren), buk (Susteren), ram: ram (Susteren), rammelaar: ręmǝlīr (Susteren) Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.] I-12
mannelijke duif hoorn: ho(ren (Susteren) Mannetjesduif. [SGV (1914)] III-3-2
mannelijke eend eenderd: ęnjǝrt (Susteren), wenderik: węnjǝrek (Susteren) [GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.] I-12
mannelijke gans wenderik: wɛnjǝrek (Susteren) [A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
mannelijke geit bok: buk (Susteren) [N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
mannelijke haas man: man (Susteren), rekel: rekel (Susteren) Haas, mannetjeshaas [N 94 (1983)] III-4-2