e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
meelzolder meelzolder: mę̄lzø̜ldǝr (Susteren) De verdieping van de windmolen waar het meel wordt opgevangen. De meelzolder bevindt zich doorgaans onder de steenzolder. Het woordtype eerste zolder (l 265c) is van toepassing op de ɛmeelzolderɛ van een geïmporteerde Zaanse molen. Naast de steenzolder en de meelzolder is er in deze molen nog een derde zolder, namelijk die in de kop waar zich as en rondsel bevinden. Zie ook het lemma ɛgraanzolderɛ.' [N O, 27c; A 42A, 2; monogr.] II-3
meerderjarig meerderjarig: mîerdərjèùrich (Susteren), mondig: mujnig (Susteren), mŭnjig (Susteren) meerderjarig; de leeftijd bereikt hebbend dat men in rechten zelfstandig kan optreden [meerderjarig, mondig] [N 86 (1981)] || mondig [SGV (1914)] III-2-2
meester meester: meister (Susteren), mɛ.istər (Susteren) (school)meester [RND] || meester [SGV (1914)] III-3-1
meetje steken cent steken: seͅntsjtēkə (Susteren) Het spel waarbij men centen werpt in een bepaald vak [meetje steken, mitjezzen, flikken]. [N 88 (1982)] III-3-2
meevaller mazzel: màzzəl (Susteren) een voordeel dat bij toeval verkregen wordt [trek, roef, roefel, brentje, hasard, bijval] [N 89 (1982)] III-3-1
mei mei: meͅi (Susteren) De tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw. [N 88 (1982)] III-3-2
meiboom mei: męj (Susteren), meiboom: meͅibaum (Susteren) De omstreeks 1 mei op het dorpsplein opgerichte boom die, met linten en kransen versierd, het middelpunt van allerlei volksvermaken vormde [meiboom]. [N 88 (1982)] || Versierde tak, kleine boom of vlag die op de nok van een onderdak gebracht huis wordt geplaatst. [N 88, 183; monogr.] II-9, III-3-2
meid, dienstmeid dienstmaagd: dēnsmāx (Susteren), maagd: māx (Susteren) Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.] I-6
meidoorn heggendoorn: hèkkendŏrn (Susteren) haagdoorn [SGV (1914)] III-4-3
meikever keverd: kēvert (Susteren), meikever: ideosyncr.  meíkéver (Susteren), WBD/WLD  mèjkeevər (Susteren) Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || meikever [SGV (1914)] III-4-2