32585 |
mestkar |
mestkar:
[mest]kar (L432p Susteren)
|
De kar waarmee men stalmest naar het land vervoerde. Als deze kar niet uitsluitend voor het vervoer van mest bestemd was, werd ze na het mestuitrijden gereinigd. Als mestkar gebruikte men meestal de korte kar (L 115 vroeger, 159a, 163, 192a vroeger, 192b, 209, 216, 246 vroeger, 248, 265, 265b, 266, 288, 289, 290, 292, 320a, 324, 331, 331b, 369, 422), de slagkar (L 115 later, 192a later, 246 later, 247, 248, 265b, 270, 292, 294, 318b, Q 27, 191, 204a) en de aardkar (L 289, 314, 360, 364, 366, 367). Voor deze kartypen zij verwezen naar de aflevering betreffende de (oude) landbouwvoertuigen e.a.. Termen als mestwagen wijzen op een moderner vervoermiddel, dat - ook al is het tweewielig - wagen wordt genoemd, omdat het met luchtbanden is uitgerust. [N 11A, 7; N 17, 2a + 3a + 8 add. + 15b; A 42, 8a + b; monogr.]
I-1
|
24335 |
mestkever |
mestkever:
WBD/WLD
méskéévər (L432p Susteren),
paardsworm:
paersworm (L432p Susteren),
strontvlieg:
ideosyncr.
sjróntfleeg (L432p Susteren)
|
Hoe noemt u de mestkever: een soort kever, groot blauwachtig glanzend, die in mest of van mest leeft (stronthommel, pekbeest, strontbeest, strontmulder) [N 83 (1981)] || mestkever [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
33622 |
mestvaalt |
mesthoop:
mêshoup (L432p Susteren),
mestkuil:
mêskoel (L432p Susteren)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
34453 |
met de horens stoten, gezegd van de bok |
stoten:
štau̯tǝ (L432p Susteren)
|
[N 19, 75]
I-12
|
34625 |
met de kar achteruit rijden |
achteruit zetten:
axtǝrut ˲zɛtǝ (L432p Susteren)
|
Voor de voermansroep om het paard achteruit te doen gaan, zie wld I.10 onder het lemma achteruit. [N 17, 95 + 99]
I-13
|
34623 |
met de kar rijden, iets vervoeren |
varen:
vārǝ (L432p Susteren)
|
Dit lemma vormt een aanvulling van het lemma met paard en kar rijden in wld I.10. Alleen de opgaven voor de plaatsen waarvoor in WLD I.10 geen materiaal voorhanden was, zijn hier opgenomen. De kaart combineert de gegevens van beide lemmata. [N 17, 94; RND 97; monogr.]
I-13
|
22579 |
met de palmpaas rondlopen |
palmpasen:
palmpōͅsjə (L432p Susteren)
|
Op de morgen van Palmzondag (s zondags vóór Pasen) rondlopen met een versierde stok, waarop een voorwerp van brood is bevestigd. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22341 |
met de vlakke hand op iemands rug slaan |
klatsen:
klātsjə (L432p Susteren)
|
Met de vlakke hand op iemands rug slaan [batsen, doezen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
26214 |
met een kwart van het zeil |
storm:
štø̜rǝm (L432p Susteren)
|
Gezegd van een molen die draait met een kwart van het zeil bij. Zie ook afb. 44A. [N O, 7j; A 42A, add.; N O, 7h]
II-3
|
26213 |
met halve zeilen |
halve zeilen:
halve zeilen (L432p Susteren)
|
Gezegd van een molen wanneer hij draait met de zeilen voor de helft opgerold. Zie ook afb. 44B. [N O, 7i; A 42A, add.; A 42A, 74 add.; N O, 5i; N O, 5h; N O, 7h]
II-3
|