25103 |
benauwd en vochtig weer |
benauwd (weer):
benawt (L432p Susteren),
bənàwt (L432p Susteren),
broeierige lucht:
breujerige lóch (L432p Susteren),
drukkend (weer):
drökkend (L432p Susteren),
⁄t is zaw drökkend (L432p Susteren),
laf (weer):
laf wéér (L432p Susteren),
motselig:
mödzjəlich (L432p Susteren),
zware lucht:
en sjwoar lŭch (L432p Susteren)
|
drukkend warm, gezegd van het weer [zwoel, mof, zoel, flauw, smoel] [N 81 (1980)] || loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || lucht bij vochtig en warm zomerweer [graslucht] [N 22 (1963)] || lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] || warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17672 |
benen (spotnamen) |
stokken:
schtekke (L432p Susteren),
stompels:
flinke schtumpele (L432p Susteren)
|
benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] || benen: spotbenamingen [billewaage, pikkels, stekken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17860 |
bengelen |
bengelen:
bèngələ (L432p Susteren),
bommelen:
bómmele (L432p Susteren)
|
Bengelen: heen en weer slingeren (bammelen, bommelen, bengelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19287 |
benieuwen |
benieuwen:
benuuje (L432p Susteren),
bənŭŭjə (L432p Susteren)
|
zijn nieuwsgierigheid wekken [wonderen, wonder doen, benieuwen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25054 |
bepaalde hoeveelheid |
kwak:
kwàk (L432p Susteren),
troep:
tróp (L432p Susteren),
zooi:
zooj (L432p Susteren)
|
een aantal bij elkaar staande voorwerpen [trobbel] [N 91 (1982)] || een bepaalde hoeveelheid [meuk, zooi, spat, stauw, stoot, slof, stuiken, slodder, schoot] [N 91 (1982)] || een onbepaalde hoeveelheid [kwakkel, kwak] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
30190 |
bepleisteren |
beklenen:
bǝklē̜nǝ (L432p Susteren),
met leem bestrijken:
met lęjm bǝštrīkǝ (L432p Susteren)
|
De gevlochten vulling van een vak of wand met leemspecie bestrijken. In L 320a gebeurde het 'bezetten' met leem, kalk en haren die door de kapper bijeengespaard waren. Het aanbrengen van de leem werd in Q 121 door de 'leemklener' ('lēmklęǝnǝr') gedaan, in Q 96a en Q 96c door de 'plakker' ('pl'kǝr'). Zie voor het woordtype '(be)klenen' ook RhWb IV, kol. 705 s.v. 'klennen ii': ø̄Lehm in die Gefachwand schmieren, plästern.ø̄ Het woordtype 'spervelen' (Q 30) is een afleiding van het woord 'spervel', de benaming voor een rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat dat wordt gebruikt bij het bepleisteren van muren. Zie ook het lemma 'Speciebord'. [S 21; L 1a-m; N 4A, 53h; N F, 56d; N 31, 45c; monogr.]
II-9
|
18932 |
beredderen |
beredderen:
bereddere (L432p Susteren),
bərèddərə (L432p Susteren)
|
zaken in orde brengen, zorgen dat iets goed loopt [betimperen, betrekken, kwijten, beredderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25965 |
bergmolen |
bergmolen:
bęrǝx[molen] (L432p Susteren)
|
Een bovenkruier die op en voor een gedeelte in een kunstmatige heuvel is gebouwd. Zie ook afb. 8. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32d; Sche 5; monogr.]
II-3
|
24918 |
bergtop |
top:
tup (L432p Susteren),
tóp (L432p Susteren)
|
top van een berg [spits, piek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24916 |
bergx |
bergen (mv.):
mv.!
bèrrəch (L432p Susteren)
|
berg (bergen) [RND]
III-4-4
|