21197 |
op reis gaan |
op stap gaan:
op sjtap gaon (L432p Susteren)
|
op reis gegaan zijn [te mantij zijn] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32920 |
op rijen zetten |
op rijen trekken:
ǫp [rijen] trękǝ(n) (L432p Susteren)
|
Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.]
I-3
|
32929 |
op ruiters zetten, ruiteren |
ruiteren:
rytǝrǝ (L432p Susteren)
|
Het bijeenzetten van het gedroogde hooi op houten stellages, doorgaans ruiters of bokken genoemd (zie het lemma ''hooiruiter''), zodat het zonder in contact met de bodem te staan, verder kan drogen, voordat het van het veld naar de boerderij wordt gebracht. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de hooiruiter, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''hooiruiter''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''hooiruiter''.' [N 14, 113b; JG 1b add.]
I-3
|
29978 |
op steigerhoogte |
steigeruit:
štęjgǝrūt (L432p Susteren)
|
Gezegd van metselwerk dat zover is gevorderd, dat men gebruik moet gaan maken van een steiger of de bestaande steiger moet gaan verhogen. [N 31, 46b; monogr.]
II-9
|
22368 |
op stelten lopen |
op stelten lopen:
op sjteltje loupe (L432p Susteren),
steltlopen:
sjteͅljt laupə (L432p Susteren)
|
Op stelten lopen [stelten]. [N 88 (1982)] || stelten [op ~ loopen] [SGV (1914)]
III-3-2
|
25581 |
opbollen |
opbollen:
opbǫlǝ (L432p Susteren)
|
De afgewogen deegstukken opbollen. Het opbollen dient om een mooie ronde bol te verkrijgen, waardoor het vormen van het brood veel gemakkelijker kan geschieden, dan wanneer men dit van het direct afgewogen stuk moet doen (Schoep blz. 99). Verder dient het om de fijnheid van rijs te beïnvloeden en de kleefstof soepeler te maken. Het opbollen kan met de hand of machinaal plaatsvinden. [N 29, 34; N 29, 30b; monogr.]
II-1
|
21880 |
opbrengst |
winst:
wins (L432p Susteren)
|
dat wat iets bij verkoping oplevert, de opbrengst [schoor, winst] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21548 |
openbare verkoop |
uitverkoop:
oetverkoup (L432p Susteren),
veiling:
vèjling (L432p Susteren),
verkoop:
ene verkoup (L432p Susteren)
|
een openbare verkoping aan de meest biedende; verkoping bij opbod bijv. van huizen, landerijen, groenten en fruit, vis, etc. [roep, veiling] [N 89 (1982)] || openbare verkoping van goederen, huisraad vooral [koopdag, uitroep?] [N 21 (1963)] || openbare verkoping van onroerende goederen [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21150 |
openbare weg |
baan:
baan (L432p Susteren),
bààn (L432p Susteren)
|
een grote, doorgaande weg, een openbare straatweg (baan, grootbaan, steenweg, kasseiweg, klinkerd, klinkweg) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
26546 |
openbreken |
openbreken:
ǭpǝbrę̄kǝ (L432p Susteren)
|
De molenstenen van hun plaats nemen als ze gescherpt moeten worden. Daartoe moet de molenaar de kuip met alle toebehoren rondom de stenen verwijderen. Vervolgens licht hij de loper uit het staakijzer en legt hem omgekeerd naast de ligger, zodat het maalvlak van de loper en ligger bewerkt kan worden. De meeste in dit lemma opgenomen termen veronderstellen de (molen)stenen of de molen als object. [N O, 33g; Vds 199; Jan 178; Coe 160; Grof 194]
II-3
|