id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
30475 | pannen voegen | pannen toestrijken: panǝ tuštrīkǝ (Susteren) | De naden tussen de pannen door middel van de pannenstrijker met mortel aansmeren. Zie ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 48a] II-9 |
20700 | pannenkoek | pannenkoek: #NAME? pannekook (Susteren) | Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
20699 | pannenkoekenbeslag | beslag: #NAME? beschlaag (Susteren) | Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
19443 | pannenlap | doek: dook (Susteren) | lap waarmee men hete voorwerpen van het vuur neemt (kwezel) [N 20 (zj)] III-2-1 |
30474 | pannenstrijker | pannenstrijker: panǝštrīkǝr (Susteren) | Smalle, lange troffel die wordt gebuikt om specie tussen de pannen te strijken. Zie ook afb. 77. [N 30, 8d; monogr.] II-9 |
30473 | pannentang | pitstang: petš`taŋ (Susteren) | Lange nijptang waarmee de dakdekker stukken van pannen afknipt wanneer ze aan het ondereinde een schuine richting moeten hebben. Zie ook afb. 76. [N 30, 17; monogr.] II-9 |
20558 | pap | pap: pap (Susteren, ... ), #NAME? pap (Susteren) | brij [SGV (1914)] || brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] || Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)] III-2-3 |
21126 | papier | papier: papier (Susteren) | papier [SGV (1914)] III-3-1 |
18194 | paraplu | paraplu: perpluu (Susteren) | paraplu [N 23 (1964)] III-1-3 |
18395 | parel | parel: pèrel (Susteren) | parel [SGV (1914)] III-1-3 |