29954 |
pikhouweel |
bikkel:
bekǝl (L432p Susteren)
|
Houwwerktuig met lange steel en twee armen. Een van de armen heeft een beitelvormig uiteinde, de andere loopt uit in een punt. Zie ook afb. 14c. [N 30, 19c; monogr.]
II-9
|
31457 |
pinhamer |
pinhamer:
penhāmǝr (L432p Susteren)
|
In het algemeen een hamer waarvan de kop aan één kant of aan twee kanten in een punt eindigt. Zie ook afb. 153. De hamer wordt gebruikt om metaal tot een rand of boord uit te slaan en, volgens de invuller uit L 321, bij het vervaardigen van dekseltjes en ellebogen voor de kachelpijpen van stoofkachels. Zie voor het tweede lid van het woordtype pinzet (Q 116) ook RhWb viii, kol. 92 s.v. ɛsetzenɛ, ...durch Hämmern den Geräten die gewünschte Form geben, sie krumm biegen, in der Sprache der Schmiede".' [N 33, 58; N 33, 59; N 33, 66; N 33, 67; N 33, 68; N 64, 39i-j; N 66, 6i-j; N 66, 6l; monogr.]
II-11
|
17670 |
pink |
pink:
pink (L432p Susteren, ...
L432p Susteren),
rind:
rɛnjt (L432p Susteren)
|
Eénjarig kalf, onverschillig van welk geslacht, dat nog alle melktanden heeft. [N C, 9b en 8; monogr.; add. uit N 3A, 15 en 20] || Pink, de vijfde, kleinste vinger (pinkel, pinker, pink, petieter, piepzakje). [N 84 (1981)]
I-11, III-1-1
|
24881 |
pinksterbloem |
lieveherehandje:
lēvǝnērǝhɛntjǝ (L432p Susteren),
-
levenheeŭrehendjes (L432p Susteren),
pinksterbloem:
pęŋkstǝrblōm (L432p Susteren)
|
Cardamine pratensis L. Een algemeen voorkomend, veldkersachtig plantje in graslanden, bermen en aan waterkanten met witte tot vaag lilagekleurde kruisbloempjes in trossen op een hol stengeltje en dun blad dicht bij de grond. Het bloeit van april tot juni en varieert in hoogte van 15 tot 50 cm. Niet te verwarren met de (echte) koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi L.; zie het lemma Echte Koekoeksbloem), die op dezelfde plaatsen groeit, maar roze-rode bloempjes heeft met gespleten kroonbladeren. Kroenekraan is de plaastelijke benaming van de kraanvogel. [N 37, 16f; A 17, 3; A 49B, 3; monogr.] || pinksterbloem
I-5, III-4-3
|
23287 |
pinksteren |
pinksteren:
Pènstere (L432p Susteren)
|
Pinksteren [SGV (1914)]
III-3-3
|
25253 |
pint, maat van 0,5 liter |
pint:
pintj (L432p Susteren),
schopje:
(halve liter).
sjópke (L432p Susteren)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 0,5 liter [snelleke, pint, schopje, schep, wup, leers] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24364 |
pissebed |
molenvarken:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
meulevèrke (L432p Susteren),
WBD/WLD
meuləvèrkə (L432p Susteren),
stekelvarken:
ideosyncr. ?
sjtekelverke (L432p Susteren)
|
Hoe noemt u de keldermot, pissebed (kelderoog, varkentje, stekelvarken, steenmot, zespoter, varkensbeest) [N 83 (1981)] || pissebed, keldermot [GV K (1935)]
III-4-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
kern:
kêr (L432p Susteren),
ideosyncr.
kèr (L432p Susteren),
pit:
WBD/WLD
pit (L432p Susteren)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)] || kern [SGV (1914)]
I-7
|
33495 |
pit, kern van fruit |
kern:
kɛr (L432p Susteren)
|
[RND 08]
I-7
|
24974 |
plaats maken |
plaats maken:
plààts mààkə (L432p Susteren),
schuiven:
sjuve (L432p Susteren)
|
ruimte beschikbaar maken [plaats maken, schavelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|