18926 |
prutsen |
broddelen:
bróddele (L432p Susteren),
bróddələ (L432p Susteren),
hannesen:
hannese (L432p Susteren),
kloten:
kloate (L432p Susteren),
(a-naslag).
klôêtə (L432p Susteren),
prutsen:
prutse (L432p Susteren),
prutsə (L432p Susteren),
slampen:
sjlàmpə (L432p Susteren),
verknoeien:
verknauje (L432p Susteren),
verprutsen:
vərprutsə (L432p Susteren)
|
iets slordig doen [leuteren] [N 85 (1981)] || ondegelijk of onvoldoende werk verrichten of ondegelijk aan iets werken [prutsen, fanneken, vrellen, prutten, dooieren, merelen, kloten, klooien, teutelen, zeuren, soeliën, hannesen, treuzelen, teuten, semmelen] [N 85 (1981)] || slecht, slordig werk leveren door onvoldoende kennis [broddelen, brodden, modderen, troddelen, figgelen, knoefelen, foefelen, krabben, fikkelen] [N 85 (1981)] || verkeerd handelen, niet op de goede manier maken [verkerven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18908 |
prutser |
klos:
klos (L432p Susteren),
lomperik:
lómpərik (L432p Susteren),
sukkelaar:
sŭkkeleeir (L432p Susteren)
|
iemand die onhandig is [kavveleuter, boerenklos, klos] [N 85 (1981)] || sukkelaar [SGV (1914)]
III-1-4
|
18930 |
prutswerk |
gepruts:
gepruts (L432p Susteren),
gəpruts (L432p Susteren),
prutswerk:
prutswerk (L432p Susteren),
prutswèrk (L432p Susteren)
|
slordig, slecht werk [geprös, kloterij, gekwansel, troddel] [N 85 (1981)] || werk dat ondeugdelijk of ondegelijk is [getotter, prutswerk, kleuterwerk, kutselwerk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20578 |
pruttelen |
lurken:
lörkə (L432p Susteren)
|
Hoe noemt U: Snurkende geluiden maken, gezegd van een pijp (smierken, lurken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20311 |
puber |
aankomeling:
aonkómeling (L432p Susteren),
opgeschoten:
opgesjaote (L432p Susteren),
puber:
pŭŭbər (L432p Susteren)
|
puber; iemand tussen 15 en 18 jaar, in de levensperiode waarin de geslachtsrijpheid optreedt en zichzelf ontwikkelt, tevens periode van geestelijke rijping [puber, aankomeling] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20651 |
pudding |
pudding:
#NAME?
pudding (L432p Susteren)
|
Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18110 |
puistjes |
borbelen:
burbele (L432p Susteren),
bultjes:
böltjes (L432p Susteren),
uitvleug:
oetfloag (L432p Susteren)
|
puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18693 |
pullover |
pullover:
Nu zegt men pulover.
pulover (L432p Susteren),
tricot (fr.):
Nu zegt men pulover.
trico (L432p Susteren),
Nu zegt men slipover.
trico (L432p Susteren)
|
pullover truivest met mouwen zonder knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21479 |
punaise |
punaise (fr.):
punaise (L432p Susteren),
pənéés (L432p Susteren)
|
een klein metalen stiftje met grote platte kop voor het vastzetten van tekeningen etc. [tetske, punaise] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
punt:
pøi̯nt (L432p Susteren)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|