33123 |
rij van de bovenste laag |
half bed:
half bed (L432p Susteren)
|
Elk van de twee rijen waardoor de bovenste laag van het dorsbed wordt gevormd. [N 14, 19; JG 2c; monogr.]
I-4
|
32921 |
rij, wiers |
rij:
rī (L432p Susteren)
|
De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.]
I-3
|
18546 |
rijbroek |
rijboks:
riebóks (L432p Susteren)
|
rijbroek met nauw om het onderbeen sluitende pijpen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21130 |
rijden |
rijden:
rieje (L432p Susteren),
varen:
vààrə (L432p Susteren)
|
zich voortbewegen in of op een voertuig (rijden, varen) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21590 |
rijk |
rijk:
rīk (L432p Susteren)
|
Zie de toelichting bij het lemma ɛrijk liggenɛ.' [N O, 34k; Vds 219; Jan 199; Coe 172]
II-3
|
21435 |
rijk zijn |
dik in de centen zitten:
dik in de cente zitte (L432p Susteren),
er goed bij zitten:
goot terbie zitte (L432p Susteren),
er warm bij zitten:
werm derbie zitte (L432p Susteren),
fortuin hebben:
fertuun hebbe (L432p Susteren),
hinkepinken hebben:
Van Dale: hinkepink, kreupele...
hinkepinke hebbe (L432p Susteren),
knabben hebben:
knabben höbbe (L432p Susteren)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21269 |
rijkdom |
rijkdom:
ri.gdum (L432p Susteren)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
21609 |
rijksdaalder |
twee vijftiger:
ene twê fieftiger (L432p Susteren)
|
rijksdaalder, een ~ [vijftiger, knaak, ploegrol?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21476 |
rijksveldwachter |
rijks:
rieks (L432p Susteren),
veldwachter:
vèljtwàchtər (L432p Susteren)
|
een agent van de rijksveldwacht [die zorgt voor de handhaving van de orde op het platteland] [rijks, schabeletter, champetter, pandoer, garde, vörster] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
genderm (L432p Susteren),
scheldarm:
sjəldèrm (L432p Susteren)
|
een lid van het militaire politiekorps [gendarm, harenmutsel, pakkeman, marechaus-see, massee] [N 90 (1982)]
III-3-1
|