e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rotten verschrompelen: WBD/WLD  vərsjrumpələ (Susteren) Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)] III-2-3
rotten, van fruit verschrumpelen: WBD/WLD  vərsjrumpələ (Susteren) Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)] I-7
rouwsluier aan een hoed rouwband: ene rouwbandj (Susteren) rouwsluier(s) aan een hoed [N 25 (1964)] III-2-2
royaal goed: good (Susteren), royaal (<fr.): rəjáál (Susteren) gul [SGV (1914)] || royaal [DC 02 (1932)] III-3-1
rozijn rozijn: WBD/WLD  rəzīēn (Susteren) Een gedroogde druif (rozijn, serzijn). [N 82 (1981)] III-2-3
rozijnenbrood rozijnenweg: reziene wèk (Susteren) brood, waarin rozijnen gebakken worden [N 29 (1967)] III-2-3
rug rug: ruk (Susteren), rök (Susteren), rø̜k (Susteren), rùk (Susteren) Het gedeelte van de huid dat de rug bedekt. Zie afb. 1. [N 60, 3h; N 36, 6a] || rug [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] II-10, III-1-1
rug van het blad van de zeis rug: rø̜k (Susteren) De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b] I-3
ruggengraat rugstrang: roekschtrangk (Susteren) rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)] III-1-1
ruggenwervel ruggenwervel: röggewervel (Susteren) [N 10 (1961)] III-1-1