33989 |
rugnet |
paardsnet:
[paardsnet] (L432p Susteren)
|
Vliegennet dat over de rug van het paard wordt gehangen. Een groot aantal opgaven zijn benamingen voor het vliegennet in het algemeen. Zie voor de fonetische documentatie het lemma Vliegennet [JG 1a; N 13, 83c]
I-10
|
33974 |
rugriem |
rugriem:
rø̜krēm (L432p Susteren)
|
Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69]
I-10
|
22380 |
ruilen (als spel) |
tuisen:
tūsjə (L432p Susteren)
|
Het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33468 |
ruimte onder de oversteek boven teruggebouwde schuurpoorten |
schop:
šǫp (L432p Susteren)
|
Zie de toelichting bij het lemma "oversteek boven teruggebouwde schuurpoorten" (4.2.5). De ruimte wordt soms gezien als een deel van het erf. Zie ook afbeelding 22.e bij het lemma "terugwijkende dakrand" (4.2.1). [N 4A, 35a]
I-6
|
25115 |
ruisen (van de wind) |
ruisen:
roesje (L432p Susteren),
rōēsjə (L432p Susteren)
|
het geluid dat een stroom van lucht of een vloeistof maakt bij het gaan door of schuren langs iets of in zijn baan [ruisen, ruizelen, reuzelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24847 |
ruisen van bladeren |
ruisen:
ideosyncr.
ruche (L432p Susteren),
WBD/WLD
rōēsjə (L432p Susteren)
|
Het ruisen van bomen (ruisen, ruizelen, reuzelen, snirsen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
ruiten:
roetenoas (L432p Susteren)
|
Ruiten: Ruiten aas. [SGV (1914)]
III-3-2
|
17885 |
ruk |
ruk:
ruk (L432p Susteren),
rök (L432p Susteren)
|
Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25148 |
rukwind |
buienwind:
buienwind (L432p Susteren),
rukwind:
rökwéndj (L432p Susteren),
rökwénjt (L432p Susteren),
windstoot:
wéndjsjtoët (L432p Susteren),
wénjtsjtòòwt (L432p Susteren)
|
Een ongelijke, stotende wind. [N O, 9e] || rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] || windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)]
II-3, III-4-4
|
34024 |
rund |
rind:
rēntj (L432p Susteren),
rɛnjtj (L432p Susteren)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|