e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rugnet paardsnet: [paardsnet] (Susteren) Vliegennet dat over de rug van het paard wordt gehangen. Een groot aantal opgaven zijn benamingen voor het vliegennet in het algemeen. Zie voor de fonetische documentatie het lemma Vliegennet [JG 1a; N 13, 83c] I-10
rugriem rugriem: rø̜krēm (Susteren) Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69] I-10
ruilen (als spel) tuisen: tūsjə (Susteren) Het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden]. [N 88 (1982)] III-3-2
ruimte onder de oversteek boven teruggebouwde schuurpoorten schop: šǫp (Susteren) Zie de toelichting bij het lemma "oversteek boven teruggebouwde schuurpoorten" (4.2.5). De ruimte wordt soms gezien als een deel van het erf. Zie ook afbeelding 22.e bij het lemma "terugwijkende dakrand" (4.2.1). [N 4A, 35a] I-6
ruisen (van de wind) ruisen: roesje (Susteren), rōēsjə (Susteren) het geluid dat een stroom van lucht of een vloeistof maakt bij het gaan door of schuren langs iets of in zijn baan [ruisen, ruizelen, reuzelen] [N 91 (1982)] III-4-4
ruisen van bladeren ruisen: ideosyncr.  ruche (Susteren), WBD/WLD  rōēsjə (Susteren) Het ruisen van bomen (ruisen, ruizelen, reuzelen, snirsen). [N 82 (1981)] III-4-3
ruiten in het kaartspel ruiten: roetenoas (Susteren) Ruiten: Ruiten aas. [SGV (1914)] III-3-2
ruk ruk: ruk (Susteren), rök (Susteren) Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)] III-1-2
rukwind buienwind: buienwind (Susteren), rukwind: rökwéndj (Susteren), rökwénjt (Susteren), windstoot: wéndjsjtoët (Susteren), wénjtsjtòòwt (Susteren) Een ongelijke, stotende wind. [N O, 9e] || rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] || windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)] II-3, III-4-4
rund rind: rēntj (Susteren), rɛnjtj (Susteren) Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.] I-11