19081 |
schaden (ww.) |
schaden:
sjaje (L432p Susteren)
|
schaden (ww.) [SGV (1914)]
III-1-4
|
25043 |
schaduw, lommer |
scheem:
sjeem (L432p Susteren),
sjéém (L432p Susteren)
|
schaduw [SGV (1914)] || schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
21092 |
schaften |
schaften:
sjàftə (L432p Susteren, ...
L432p Susteren),
schoften:
sjófte (L432p Susteren, ...
L432p Susteren)
|
het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)]
III-3-1
|
21483 |
schafttijd |
ungeren:
no. dən uŋərə (L432p Susteren)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
sjanj (L432p Susteren)
|
schande [SGV (1914)]
III-3-3
|
34494 |
scharrelen |
scharren:
šarǝ (L432p Susteren)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
19045 |
schaterlachen |
barsten van het lachen:
barste van ⁄t lachen (L432p Susteren),
juichen:
joeche (L432p Susteren),
uitschateren:
oetsjotere (L432p Susteren)
|
bescheuren, iets bescheuren in de betekenis van erbij scheuren van het lachen; betekenis/uitspraak [N 38 (1971)] || schaterlachen; inventarisatie gebruik [N 38 (1971)]
III-1-4
|
21432 |
schatten |
schatten:
sjàttə (L432p Susteren)
|
het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17800 |
schede |
schede:
schede (L432p Susteren),
sjeedə (L432p Susteren),
sjei (L432p Susteren, ...
L432p Susteren)
|
schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] || Schede: het buisvormige deel van de vrouwelijke geslachtsorganen dat toegang verleent tot de baarmoederhals, vagina (slot, foeter, keet, schede). [N 84 (1981)] || scheede [SGV (1914)]
III-1-1, III-2-1
|
34115 |
schede van de koe |
lijf:
līf (L432p Susteren)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|