20687 |
schijf braadspek |
braai:
#NAME?
braoj (L432p Susteren)
|
Stuk gebraden spek (spekbraoj, braoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
26274 |
schijven |
rondselschijven:
rondselschijven (L432p Susteren)
|
De twee ronde schijven van het rondsel waartussen de staven zijn bevestigd. Zie ook afb. 58. [N O, 14c; Vds 96]
II-3
|
31163 |
schijvensnijder |
schijvensnijder:
šīvǝšniǝr (L432p Susteren)
|
Verstelbaar mes waarmee men een cirkel uit het leer snijdt (Linssen 1967, pag. 84). Zie afb. 75. [N 36, 30; N 36, 29a]
II-10
|
21891 |
schikken (wbd) |
overeenkomen:
euvərèjn kómmə (L432p Susteren)
|
met elkaar tot overeenstemming komen bij een erfenis [schevelen, belen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33496 |
schil van een vrucht |
schil:
sjĕl (L432p Susteren),
ideosyncr.
sjél (L432p Susteren),
WBD/WLD
sjèl (L432p Susteren)
|
De zachte huid van een vrucht (schil, schel, pel). [N 82 (1981)] || schil [SGV (1914)]
I-7
|
30196 |
schild |
schild:
šelt (L432p Susteren)
|
Elk van de twee driehoekige dakzijden van een schilddak. [N 4A, 23b; N 32, 48 add.]
II-9
|
30195 |
schilddak |
schilddak:
šeltj˲dāk (L432p Susteren)
|
Dak bestaande uit vier schilden. Een schilddak kent dus geen topgevels. Zie ook afb. 48a-b. [N 4A, 24a; div.]
II-9
|
30702 |
schilderen, verven |
verven:
vɛrvǝ (L432p Susteren)
|
Het oppervlak van voorwerpen ter conservering en kleurgeving bedekken met verf. [S 39; N 67, 64a; monogr.]
II-9
|
19765 |
schilderij |
schilderij:
en sjooene sjilderie (L432p Susteren),
sjilderie (L432p Susteren)
|
schilderij [SGV (1914)] || schoone [een ~ schilderij] [SGV (1914)]
III-3-2
|
25070 |
schilfer |
schilfer:
sjilfer (L432p Susteren),
sjilfər (L432p Susteren)
|
een dun, afgebroken of loslatend blaadje van een harde of droge stof, bijv. gezegd van kalk of roest [bluster, vel, schilver] [N 91 (1982)]
III-4-4
|