e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schijf braadspek braai: #NAME?  braoj (Susteren) Stuk gebraden spek (spekbraoj, braoj?) [N 16 (1962)] III-2-3
schijven rondselschijven: rondselschijven (Susteren) De twee ronde schijven van het rondsel waartussen de staven zijn bevestigd. Zie ook afb. 58. [N O, 14c; Vds 96] II-3
schijvensnijder schijvensnijder: šīvǝšniǝr (Susteren) Verstelbaar mes waarmee men een cirkel uit het leer snijdt (Linssen 1967, pag. 84). Zie afb. 75. [N 36, 30; N 36, 29a] II-10
schikken (wbd) overeenkomen: euvərèjn kómmə (Susteren) met elkaar tot overeenstemming komen bij een erfenis [schevelen, belen] [N 89 (1982)] III-3-1
schil van een vrucht schil: sjĕl (Susteren), ideosyncr.  sjél (Susteren), WBD/WLD  sjèl (Susteren) De zachte huid van een vrucht (schil, schel, pel). [N 82 (1981)] || schil [SGV (1914)] I-7
schild schild: šelt (Susteren) Elk van de twee driehoekige dakzijden van een schilddak. [N 4A, 23b; N 32, 48 add.] II-9
schilddak schilddak: šeltj˲dāk (Susteren) Dak bestaande uit vier schilden. Een schilddak kent dus geen topgevels. Zie ook afb. 48a-b. [N 4A, 24a; div.] II-9
schilderen, verven verven: vɛrvǝ (Susteren) Het oppervlak van voorwerpen ter conservering en kleurgeving bedekken met verf. [S 39; N 67, 64a; monogr.] II-9
schilderij schilderij: en sjooene sjilderie (Susteren), sjilderie (Susteren) schilderij [SGV (1914)] || schoone [een ~ schilderij] [SGV (1914)] III-3-2
schilfer schilfer: sjilfer (Susteren), sjilfər (Susteren) een dun, afgebroken of loslatend blaadje van een harde of droge stof, bijv. gezegd van kalk of roest [bluster, vel, schilver] [N 91 (1982)] III-4-4