30099 |
spouwanker |
spouwhaak:
[spouw]hǭk (L432p Susteren)
|
Haak van messing of gegalvaniseerd ijzer die de binnen- en de buitenspouwmuur met elkaar verbindt. In L 210 werd om de zeven steenlagen een spouwanker bevestigd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(spouw)-' het lemma 'Spouw'. [N 31, 35e; monogr.]
II-9
|
30257 |
spouwlat |
spouwlat:
[spouw]lat (L432p Susteren)
|
Lat die tegen de muurzijde van de stijl wordt geslagen en in de spouw past. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(spouw)-' het lemma 'Spouw'. [N 55, 15; N 32, 11b; monogr.]
II-9
|
30097 |
spouwmuur |
spouwmuur:
špǫw[muur] (L432p Susteren)
|
Muur die bestaat uit twee evenwijdige, door een smalle luchtruimte van elkaar gescheiden muurdelen. De spouw dient om het inwendige van een huis tegen temperatuursveranderingen en tegen vocht te beschermen. Ter ventilering van de spouw brengt men in de muur op regelmatige afstanden roosters aan. Een spouwmuur kan bestaan uit twee halfsteensmuren of een steensmuur en een halfsteensmuur. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 35a; monogr.]
II-9
|
24249 |
spreeuw |
spreeuw:
sjpree (L432p Susteren),
spree (L432p Susteren),
sprêêw (L432p Susteren)
|
spreeuw [SGV (1914)]
III-4-1
|
21352 |
spreken, praten |
kallen:
kalle (L432p Susteren),
kàllə (L432p Susteren),
spreken:
sjrpêke (L432p Susteren)
|
praten [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || spreken [SGV (1914)]
III-3-1
|
24994 |
sprenkelen |
sprinkelen:
sjprinkele (L432p Susteren),
sproeien:
sjprŏĕjə (L432p Susteren)
|
druppelsgewijze uitstrooien, uitgieten [spuiten, sprenkelen, sprengen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24963 |
springvloed |
springtij:
sjpréngtij (L432p Susteren)
|
springvloed, hoge waterstand die ontstaat als zon- en maanvloed samenwerken [giertij, springtij, gierstroom] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24382 |
sprinkhaan |
sprinkhaan:
sjrprènkhaan (L432p Susteren)
|
sprinkhaan [SGV (1914)]
III-4-2
|
17591 |
sproeten |
sproetelen:
schprotele (L432p Susteren),
sjprōētele (L432p Susteren)
|
sproet(en) [SGV (1914)] || sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17915 |
sprokkelen |
bossen:
bosse (L432p Susteren),
sprokkelen:
sjprókkələ (L432p Susteren),
sprokken:
sjprokke (L432p Susteren)
|
sprokkelen [SGV (1914)] || Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, stekkeren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|