e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spouwanker spouwhaak: [spouw]hǭk (Susteren) Haak van messing of gegalvaniseerd ijzer die de binnen- en de buitenspouwmuur met elkaar verbindt. In L 210 werd om de zeven steenlagen een spouwanker bevestigd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(spouw)-' het lemma 'Spouw'. [N 31, 35e; monogr.] II-9
spouwlat spouwlat: [spouw]lat (Susteren) Lat die tegen de muurzijde van de stijl wordt geslagen en in de spouw past. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(spouw)-' het lemma 'Spouw'. [N 55, 15; N 32, 11b; monogr.] II-9
spouwmuur spouwmuur: špǫw[muur] (Susteren) Muur die bestaat uit twee evenwijdige, door een smalle luchtruimte van elkaar gescheiden muurdelen. De spouw dient om het inwendige van een huis tegen temperatuursveranderingen en tegen vocht te beschermen. Ter ventilering van de spouw brengt men in de muur op regelmatige afstanden roosters aan. Een spouwmuur kan bestaan uit twee halfsteensmuren of een steensmuur en een halfsteensmuur. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 35a; monogr.] II-9
spreeuw spreeuw: sjpree (Susteren), spree (Susteren), sprêêw (Susteren) spreeuw [SGV (1914)] III-4-1
spreken, praten kallen: kalle (Susteren), kàllə (Susteren), spreken: sjrpêke (Susteren) praten [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || spreken [SGV (1914)] III-3-1
sprenkelen sprinkelen: sjprinkele (Susteren), sproeien: sjprŏĕjə (Susteren) druppelsgewijze uitstrooien, uitgieten [spuiten, sprenkelen, sprengen] [N 91 (1982)] III-4-4
springvloed springtij: sjpréngtij (Susteren) springvloed, hoge waterstand die ontstaat als zon- en maanvloed samenwerken [giertij, springtij, gierstroom] [N 81 (1980)] III-4-4
sprinkhaan sprinkhaan: sjrprènkhaan (Susteren) sprinkhaan [SGV (1914)] III-4-2
sproeten sproetelen: schprotele (Susteren), sjprōētele (Susteren) sproet(en) [SGV (1914)] || sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)] III-1-1
sprokkelen bossen: bosse (Susteren), sprokkelen: sjprókkələ (Susteren), sprokken: sjprokke (Susteren) sprokkelen [SGV (1914)] || Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, stekkeren). [N 84 (1981)] III-1-2