19857 |
stoep, trottoir |
stoep:
sjtŏp (L432p Susteren)
|
stoep [SGV (1914)]
III-2-1
|
18775 |
stof |
stof:
sjtōāf (L432p Susteren)
|
stof [SGV (1914)]
III-2-1
|
19430 |
stof afnemen |
stof afnemen:
sjtoaf afnŭmme (L432p Susteren)
|
stoffen (ww.) [SGV (1914)]
III-2-1
|
24928 |
stof, zandx |
stof:
stōāf (L432p Susteren, ...
L432p Susteren)
|
stof [SGV (1914)]
III-4-4
|
19659 |
stofblik |
blik:
bleͅk (L432p Susteren)
|
blik (van stoffer en ~) [SGV (1914)]
III-2-1
|
18357 |
stoffen pantoffel |
slof:
sjlóffe (L432p Susteren)
|
sloffen, stoffen pantoffels met slappe zool [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20306 |
stok of twijg om een kind te straffen |
gots:
cf. Haspengouwsch Id. s.v. "gotsen"= slaan
gótsj (L432p Susteren),
stek:
ene sjtek (L432p Susteren)
|
een stok of twijg om een kind te straffen [lat] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
31308 |
stokbeitel |
warmbeitel:
wɛrǝmbęjtǝl (L432p Susteren)
|
In het algemeen een beitel met een steel. De stokbeitel wordt gebruikt voor het doorhakken, afhakken en splijten van warm of koud metaal. De smid houdt het werkstuk met een tang met de linkerhand op het aambeeld en zet met de rechter de beitel op de juiste plaats. De voorslager slaat vervolgens met een voor- of zijhamer op de kop van de beitel. Een beitel voor het bewerken van warm ijzer is altijd van een steel voorzien. Zie ook afb. 48. [N 33, 110; N 33, 113; N 33, 221; monogr.]
II-11
|
20519 |
stokvis |
stokvis:
sjtokvèsj (L432p Susteren)
|
bolling; Hoe noemt U: Gezouten en gedroogde vis (bolling) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18683 |
stola |
stola (lat.):
sjtola (L432p Susteren)
|
stola, lange brede damessjaal van dunne stof of van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|