21818 |
traag praten |
zeveren:
zeivere (L432p Susteren),
zèjvərə (L432p Susteren)
|
traag praten [lijzen, zemelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21384 |
trakteren |
trakteren (<lat.):
trakteere (L432p Susteren)
|
trakteeren [SGV (1914)]
III-3-1
|
17731 |
tranende ogen |
zijpogen:
sipauge (L432p Susteren)
|
oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17928 |
trant |
gang:
gank (L432p Susteren),
gànk (L432p Susteren)
|
gang: Wijze van gaan (gang, trant). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19378 |
trap |
trap:
eine sjmalen trap (L432p Susteren)
|
trap [een smalle ~ ] [SGV (1914)]
III-2-1
|
30057 |
trapfundering |
verspringend fundament:
vǝršpręŋǝnt føndamɛnt (L432p Susteren)
|
Gemetselde fundering die met versnedingen naar boven toe steeds smaller wordt. Doorgaans wordt het metselwerk daartoe om de twee lagen aan weerskanten met een klezoor verminderd. Als basis voor dit soort funderingen wordt gebruikt gemaakt van een 'vlijlaag', een laag metselstenen op hun plat die in een zandlaag worden gelegd, of van een 'straatlaag', een laag metselstenen die op hun kant in een zandlaag rusten. Zie ook afb. 25a. [N 31, 2a]
II-9
|
17958 |
trappelen |
trampelen:
trampele (L432p Susteren),
trappelen:
tráppələ (L432p Susteren)
|
Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19850 |
trechter |
trechter:
trechter (L432p Susteren)
|
trechter [SGV (1914)]
III-2-1
|
19463 |
trede |
trede:
tręj (L432p Susteren),
trɛi̯ (L432p Susteren)
|
De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.] || Het pedaal van een spinnewiel. Door het trappen op het pedaal met één of met beide voeten kan men het drijfwiel met behulp van de koppelstang doen draaien (Grothe, pag. 283-284). [N 34, B1; monogr.]
I-13, II-7
|
21161 |
trein |
trein:
trein (L432p Susteren),
trèjn (L432p Susteren)
|
een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|