e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
traag praten zeveren: zeivere (Susteren), zèjvərə (Susteren) traag praten [lijzen, zemelen] [N 87 (1981)] III-3-1
trakteren trakteren (<lat.): trakteere (Susteren) trakteeren [SGV (1914)] III-3-1
tranende ogen zijpogen: sipauge (Susteren) oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)] III-1-1
trant gang: gank (Susteren), gànk (Susteren) gang: Wijze van gaan (gang, trant). [N 84 (1981)] III-1-2
trap trap: eine sjmalen trap (Susteren) trap [een smalle ~ ] [SGV (1914)] III-2-1
trapfundering verspringend fundament: vǝršpręŋǝnt føndamɛnt (Susteren) Gemetselde fundering die met versnedingen naar boven toe steeds smaller wordt. Doorgaans wordt het metselwerk daartoe om de twee lagen aan weerskanten met een klezoor verminderd. Als basis voor dit soort funderingen wordt gebruikt gemaakt van een 'vlijlaag', een laag metselstenen op hun plat die in een zandlaag worden gelegd, of van een 'straatlaag', een laag metselstenen die op hun kant in een zandlaag rusten. Zie ook afb. 25a. [N 31, 2a] II-9
trappelen trampelen: trampele (Susteren), trappelen: tráppələ (Susteren) Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen). [N 84 (1981)] III-1-2
trechter trechter: trechter (Susteren) trechter [SGV (1914)] III-2-1
trede trede: tręj (Susteren), trɛi̯ (Susteren) De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.] || Het pedaal van een spinnewiel. Door het trappen op het pedaal met één of met beide voeten kan men het drijfwiel met behulp van de koppelstang doen draaien (Grothe, pag. 283-284). [N 34, B1; monogr.] I-13, II-7
trein trein: trein (Susteren), trèjn (Susteren) een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)] III-3-1