17974 |
zich niet lekker voelen |
zich niet goed voelen:
zich neet good feule (L432p Susteren),
zich niet te goed voelen:
zich neet təgooi veulə (L432p Susteren)
|
Zich niet lekker voelen (spijten, kruchen, in de lappenmand zijn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18982 |
zich schamen |
zich generen:
zich cherere (L432p Susteren),
zich zjəneerə (L432p Susteren)
|
zich verlegen of onbehaaglijk voelen tengevolge van het besef dat men iets doet of gedaan heeft dat tot oneer of spot strekt, of daar getuige van zijn [zich generen, schieten, sieneren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34339 |
zich schuren |
zich schuren:
zex šūrǝ (L432p Susteren)
|
Zich schuren tegen een paal of boom vanwege de jeuk, gezegd van het varken. [N M, 7]
I-12
|
19247 |
zich vergissen |
mis hebben:
mis höbbe (L432p Susteren),
zich vergissen:
zich vərgissə (L432p Susteren)
|
het mis hebben, zich vergissen [abuis hebben, zijn eigen misgissen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20496 |
zich verslikken |
verslikken:
vərsjlikke (L432p Susteren)
|
Hoe noemt U: In de slokdarm blijven steken, gezegd van een hap voedsel (kroppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18819 |
zich vervelen |
zich vervelen:
zich fervéle (L432p Susteren),
zich vərvéélə (L432p Susteren)
|
niet weten wat te doen en daardoor onaangenaam gestemd zijn [moe worden, ruiteren, zich vervelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18842 |
zich verwonderen |
te kijken staan:
tə kīēkə sjtaon (L432p Susteren),
verwonderd kijken:
ferwónjert kīēke (L432p Susteren),
verwonderen:
vərwónjərə (L432p Susteren),
zich verwonderen:
zich ferwónjere (L432p Susteren)
|
verbaasd, bevreemd, verwonderd zijn [toezien, staan zien] [N 85 (1981)] || vreemd toekijken [verwonderen, wonder geven, bewonderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18219 |
zich warm aankleden |
indraaien:
indrēīje (L432p Susteren),
warm aantuieren:
wèrm ààntŭŭjərə (L432p Susteren)
|
zich warm aankleden [doffelen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
19257 |
zich zeer slecht gedragen |
brakken:
bràGGə (L432p Susteren),
opspelen:
opsjpele (L432p Susteren),
slecht benehmen (< du.):
sjlèch bənummə (L432p Susteren)
|
een zeer slecht gedrag [gebrak, walebakkerij] [N 85 (1981)] || zich zeer slecht gedragen, zich als een beest gedragen [beesten, opspelen, wallebak-ken, brakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33038 |
zicht |
zicht:
zex (L432p Susteren)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|