| 20283 |
zogen, voeden (overg.) |
aanleggen:
aanlékke (L432p Susteren),
de mem geven:
də mèm géévə (L432p Susteren)
|
borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
| 19719 |
zolder |
zolder:
zøͅldər (L432p Susteren)
|
zolder [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 33442 |
zoldergat, opening in de koestalzolder |
hooigat:
[hooi]gāt (L432p Susteren)
|
In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c]
I-6
|
| 26149 |
zomen |
zomen:
zø̜jmǝ (L432p Susteren)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
| 18636 |
zomerkapmanteltje |
pelerinetje (<fr.):
pèlerinkje (L432p Susteren)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
zomerkleier (L432p Susteren),
zomerkleijer (L432p Susteren),
zomerkléjer (L432p Susteren)
|
zomerkleren [N 23 (1964)] || Zomerkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
| 18670 |
zondagse kleren |
`s zondagse kleren:
sondigse kleijer (L432p Susteren),
sondisse kleier (L432p Susteren),
sóndegse kléjer (L432p Susteren)
|
De kleren die men s zondags draagt. [DC 62 (1987)] || zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 23339 |
zonde |
zonde:
zŭnj (L432p Susteren)
|
zonde [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 23340 |
zonden |
zonden:
zŭnj (L432p Susteren)
|
zonden (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 18890 |
zonder opzet |
toevallig:
tŏĕvàllich (L432p Susteren),
zonder bezei:
sónger bezeij (L432p Susteren)
|
zonder opzet, zonder bedoeling [buiten besouw] [N 85 (1981)]
III-1-4
|