id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20283 | zogen, voeden (overg.) | aanleggen: aanlékke (Susteren), de mem geven: də mèm géévə (Susteren) | borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 84 (1981)] III-2-2 |
19719 | zolder | zolder: zøͅldər (Susteren) | zolder [SGV (1914)] III-2-1 |
33442 | zoldergat, opening in de koestalzolder | hooigat: [hooi]gāt (Susteren) | In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c] I-6 |
26149 | zomen | zomen: zø̜jmǝ (Susteren) | Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.] II-7 |
18636 | zomerkapmanteltje | pelerinetje (<fr.): pèlerinkje (Susteren) | kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)] III-1-3 |
18675 | zomerkleren | zomerkleren: zomerkleier (Susteren), zomerkleijer (Susteren), zomerkléjer (Susteren) | zomerkleren [N 23 (1964)] || Zomerkleren. [DC 62 (1987)] III-1-3 |
18670 | zondagse kleren | `s zondagse kleren: sondigse kleijer (Susteren), sondisse kleier (Susteren), sóndegse kléjer (Susteren) | De kleren die men s zondags draagt. [DC 62 (1987)] || zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)] III-1-3 |
23339 | zonde | zonde: zŭnj (Susteren) | zonde [SGV (1914)] III-3-3 |
23340 | zonden | zonden: zŭnj (Susteren) | zonden (mv.) [SGV (1914)] III-3-3 |
18890 | zonder opzet | toevallig: tŏĕvàllich (Susteren), zonder bezei: sónger bezeij (Susteren) | zonder opzet, zonder bedoeling [buiten besouw] [N 85 (1981)] III-1-4 |