25388 |
broeien |
heet water deropschudden:
hęjt wātǝr drǫp šø̜dǝ (L432p Susteren)
|
Het varken met heet water begieten om de haren en de opperhuid te weken, opdat de haren gemakkelijk afgekrabd kunnen worden. [N 28, 19; monogr.]
II-1
|
18744 |
broek |
achterriem:
axtǝrrēm (L432p Susteren)
|
De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10
|
18197 |
broek: algemeen |
boks:
bŏks (L432p Susteren),
bóks (L432p Susteren)
|
broek (kleedingstuk) [SGV (1914)] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33985 |
broekkettingen |
berriekettingen:
bø̜rg˱kęteŋǝ (L432p Susteren)
|
Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79]
I-10
|
24913 |
broekland, moeras |
moeras:
ps. boven de a staat nog een ? en een `; deze combinatieletter is niet te maken.
məras (L432p Susteren)
|
moeras [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
18423 |
broekspijp |
boksenpijp:
bóksepiepe (L432p Susteren)
|
pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
boksenriem:
bóksereem (L432p Susteren)
|
band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18551 |
broekzak achter |
vottasje:
vottesjke (L432p Susteren)
|
zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18549 |
broekzak opzij |
boksentas:
bóksetesj (L432p Susteren)
|
broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broer:
broor (L432p Susteren)
|
broeder [SGV (1914)]
III-2-2
|