25058 |
bundel, bussel |
bussel:
bössel (L432p Susteren)
|
bundel [SGV (1914)]
III-4-4
|
25251 |
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) |
bunder:
boender (L432p Susteren),
bŏĕndər (L432p Susteren),
hectare:
hèktààr (L432p Susteren),
hectare land:
en hectaar land (L432p Susteren)
|
bunder [SGV (1914)] || de maat die een oppervlakte aangeeft van 10.000 vierkante meter [bunder, hond, hectare] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24459 |
bunzing |
fis:
vis (L432p Susteren),
fouine (fr.):
fuwien (L432p Susteren)
|
bunzing [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
21703 |
buren (ww.?) |
nabuur:
noaber (L432p Susteren)
|
buurman zijn van iemand [noberen, geburen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21507 |
burgemeester |
burgemeester:
burgemeister (L432p Susteren),
burgəmèjstər (L432p Susteren)
|
het wettelijk hoofd/de vertegenwoordiger van een gemeente [burgemeester, burger, burgmeester] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21303 |
buskruit |
buskruit:
buskroet (L432p Susteren),
kruit:
krōēt (L432p Susteren),
pulver (<lat.):
pŏlver (L432p Susteren)
|
buskruit [SGV (1914)] || licht ontbrandbaar, ontplofbaar mengsel dat o.a. gebruikt wordt voor het afschieten van vuurwapens [buskruit, kruit, poeder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33131 |
bussel kort stro |
krombusseltje:
krømbø̜sǝlkǝ (L432p Susteren),
warbussel:
wǫrbøsǝl (L432p Susteren)
|
Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28]
I-4
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bos:
buš (L432p Susteren),
bussel:
bø̜sǝl (L432p Susteren)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
18586 |
bustehouder |
bustehouder:
bustehouwer (L432p Susteren)
|
bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)]
III-1-3
|
21702 |
buur |
nabuur:
naober (L432p Susteren),
naobər (L432p Susteren)
|
iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)]
III-3-1
|