22350 |
doel bij verstoppertje spelen |
pot:
poͅt (L432p Susteren)
|
Het doel bij het verstoppertje spelen [buut]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25020 |
dof, gedempt van geluid |
dof:
dof (L432p Susteren),
dóf (L432p Susteren)
|
niet helder, gedempt, gezegd van een geluid [grof, dof, hol, schor] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
doffer:
doffer (L432p Susteren),
hoorn:
haore (L432p Susteren),
hoare (L432p Susteren),
hŏren (L432p Susteren)
|
duif, mannetje [ZND 18 (1935)] || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duivcer) [N 83 (1981)] || mannetjesduif [SGV (1914)]
III-4-1
|
18153 |
dokteren |
dokteren:
doktere (L432p Susteren),
dòktərə (L432p Susteren)
|
dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18983 |
dom |
dom:
dóm (L432p Susteren, ...
L432p Susteren)
|
niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22409 |
domino |
domino:
dōminō (L432p Susteren)
|
Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18799 |
domme man |
dommerik:
dómerik (L432p Susteren),
dómmərik (L432p Susteren)
|
een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18800 |
domme vrouw |
ozel:
oozel (L432p Susteren)
|
een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17908 |
dompelen |
dompelen:
dómpele (L432p Susteren),
dómpələ (L432p Susteren),
dömpelen (L432p Susteren),
doppen:
duipe (L432p Susteren),
onderdompelen:
óngərdömpələ (L432p Susteren)
|
dompelen [SGV (1914)] || Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|
25120 |
donderen |
hommelen:
hŏmmele (L432p Susteren),
hŭmmele (L432p Susteren)
|
donderen [SGV (1914)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|