24939 |
drijfzand |
drijfzand:
driefzandj (L432p Susteren),
drīēfzànjt (L432p Susteren)
|
drijfzand, met water verzadigd zand dat rustig ligt maar waarin alles wegzakt wat er druk op uitoefent [drijf, drift, vloei, papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33366 |
drinkbak voor de koeien |
drenkbak:
dręŋk˱bak (L432p Susteren)
|
Uit een aantal benamingen wordt niet duidelijk om welke soort van drinkbak het gaat: los of vast, ouderwets of modern. Andere benamingen geven aan uit welk materiaal de bak vervaardigd is. [L 38, 33; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
19575 |
drinkbeker |
beker:
bêêker (L432p Susteren)
|
drinkbeker, aarden of stenen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20499 |
drinken |
lessen:
lèsje (L432p Susteren),
léésjə (L432p Susteren)
|
drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34333 |
drinken bij de zeug |
zuiken:
zūkǝ (L432p Susteren)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|
19574 |
drinkglas |
glas:
glaas (L432p Susteren),
glās (L432p Susteren),
schopje:
šøpkə (L432p Susteren)
|
drinkglas [RND] || drinkglas zonder voet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19562 |
drinkglas met voet |
glas:
glaas (L432p Susteren)
|
drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
drink:
drē.ŋk (L432p Susteren)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
20564 |
droesem |
drab:
drap (L432p Susteren),
dras:
dras (L432p Susteren)
|
droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
32904 |
drogen, droog worden (van gemaaid gras) |
hooien:
hø̜i̯ǝ (L432p Susteren)
|
Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.]
I-3
|