e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

Gevonden: 4880
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een roede steken (een) roede insteken: ruj enštę̄kǝ (Susteren) Een nieuwe roede in de askop plaatsen. [N O, 7m] II-3
een spel kaarten spel: sjpeͅl (Susteren), stok: sjtoͅk (Susteren) Een spel kaarten [stok, spel, speul]. [N 88 (1982)] III-3-2
een voor afhakken, afscheppen afscheppen: ãfšø̜pǝ (Susteren), afsteken: āfštę̄kǝ (Susteren) Voordat men een voor met de spade omwerkt, hakt of schept men, na eerst de mest met een riek in de voor geduwd te hebben, de bovenlaag van de harde voor af om deze aarde op de mest in de open voor te deponeren. De termen veronderstellen doorgaans de voor als object, ook als dat niet werd opgegeven. Toch kunnen ze soms - absoluut gebruikt - op de handeling zonder meer slaan (b.v. "ze zouden om de beurt spitten en (af)hakken c.q. afscheppen"). [N 11A, 149; N Q, 2b; div.; monogr.] I-1
een weide scheuren breken: brę̄kǝ (Susteren) Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.] I-1
een zak aanstroppen (zakken) aansteken: ānštę̄kǝ (Susteren) Een zak graan aan de luireep, de luiketting of het luikoord vastmaken. [N O, 26c; Jan 233; Coe 212] II-3
een zandbad nemen (zich) ploeieren: plui̯ǝrǝ (Susteren) Met de vleugels een zandbad nemen in de zonneschijn, gezegd van kippen. [N 19, 61b; A 28, 13a; A 28, 13b; Lu 6, 13a; Lu 6, 13b; monogr.] I-12
een ziekte onder de leden hebben een krankte onder de leden hebben: en krängde unger de lènje (Susteren) ziekte onder de leden hebben [N 10 (1961)] III-1-2
eend eend: ē̜nj (Susteren), ɛnj (Susteren) [JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 18; S 49; L 1a-m; NE II, 55; Vld.; L A1, 48; monogr.] I-12
eenvoudig bedeesd: bedés (Susteren), eenvoudig: eenvoudig (Susteren), gewoon: gəwûun (Susteren) eenvoudig [SGV (1914)] || zonder overdaad, weelde of vertoon, niet voornaam [bedest, gewoon, eenvoudig] [N 85 (1981)] III-1-4
eenzaam alleen: àllèjn (Susteren), eenzaam: einzaam (Susteren) alleen, zonder gezelschap; ver van mensen verwijderd [eenlijk, eendelijk, allenig, enig, eens] [N 87 (1981)] III-3-1