| 17781 |
adem |
adem:
oam (L331p Swalmen)
|
adem [SGV (1914)]
III-1-1
|
| 17685 |
ademen |
ademen:
aome (L331p Swalmen),
ademhalen:
oam hoale (L331p Swalmen)
|
ademen [N 10a (1961)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
| 17682 |
ader |
ader:
aor (L331p Swalmen),
oar (L331p Swalmen),
oarə (L331p Swalmen)
|
ader [N 10a (1961)], [SGV (1914)] || aderen [SGV (1914)]
III-1-1
|
| 29845 |
afbloten |
afbloten:
āf˱blø̄̄tǝ (L331p Swalmen),
afschillen:
āfšelǝ (L331p Swalmen)
|
De laatste zandlaag boven de klei weghalen; eventueel ook de rand van de kleiput ontdoen van heide, struikgewas en harde grond. [monogr.]
II-8
|
| 19803 |
afdak |
afdak:
aafdaak (L331p Swalmen)
|
afdak [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 21448 |
afdingen |
afpingelen:
aafpingele (L331p Swalmen),
ááfpingele (L331p Swalmen),
pingelen:
pingele (L331p Swalmen)
|
beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)] || proberen minder te moeten betalen dan de gevraagde prijs [afdingen, afpingelen, afpekelen, penkeren, prengelen, pingelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
| 34326 |
afgetrokken zeug |
afgezoken zeug:
af˲gǝzōkǝ [zeug] (L331p Swalmen)
|
Een door het veelvuldig zogen vermagerde zeug. In vraag N 19, 22 werd gevraagd naar "een zeug die vermagerd is door ...", dus naar een zelfstandig begrip. In dit lemma is de nadruk gelegd op de eigenschap "vermagerd" en is het zelfstandig naamwoord zeug niet gedocumenteerd. Voor de documentatie van de verschillende woordtypen voor "zeug" en de bijbehorende dialectvarianten zie het lemma ''zeug'' (1.2.5). [N 19, 22; monogr.]
I-12
|
| 18039 |
afhangend gezwel |
lel:
lèl (L331p Swalmen)
|
gezwel, Een afhangend ~. [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 17583 |
afhangend kuifje (bij kortgeknipt haar) |
pony:
ponnie (L331p Swalmen)
|
haar, kortgeknipt ~ met alleen van voor een afhangend kuifje [ponnie, tuil] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 24920 |
afkalven |
afkalven:
aafkalve (L331p Swalmen),
brokkelen:
brokkələ (L331p Swalmen)
|
afkalven, stuksgewijs afschuiven en instorten gezegd van oevers, slootkanten enz [inkalven, inkavelen, inkelderen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|