e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Swalmen

Overzicht

Gevonden: 6165

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
(met) stevige benen stevige benen: sjtevige bein (Swalmen) benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] III-1-1
(overige) kaartspelen smousen: sjmouse (Swalmen) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2
(zich) bukken (zich) buigen: buige (Swalmen) bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)] III-1-2
-> [wld iii 2.2] - wld iii, 2.2 !: duipdaok (Swalmen), duipkledje (Swalmen), duipmötske (Swalmen), nagelbendje (Swalmen), pisdook (Swalmen), puntjdeukse (Swalmen), vaol (Swalmen), zeiverlepke (Swalmen) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-1-3
21-jan fakkeloptocht: fakkeloptoch (Swalmen), fakəloͅptoͅx (Swalmen) 21 januari. [N 88 (1982)] III-3-2
<naam> <naam>: naamdaag (Swalmen), naamfees (Swalmen, ... ), besteken: besjtaeke (Swalmen) Feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken]. [N 88 (1982)] || Naamdag. || Naamfeest. III-3-2
[culotte] culotte (fr.): klotsje frans bóks  culotte (Swalmen) culot, in de betekenis van soort broek; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] III-1-3
[falie] falie: falie (Swalmen), voile (fr.): vaol (Swalmen) falie [SGV (1914)] || sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)] III-1-3
[lijfje] lijfje: betekenis: over het hemd gedragen kledingstuk  liefke (Swalmen) lijfje, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
aam, maat van 150 l. aam: aom (Swalmen), oam (Swalmen) aam (maat) [SGV (1914)] III-4-4