| 23603 |
asperges me |
asperges me:
asperges me (L331p Swalmen)
|
Het gezang dat voorafgaand aan de hoogmis gezongen wordt onder de besprenkeling met wijwater: "Asperges me...."of "Vidi aquam...."(in de Paastijd). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 22897 |
aswoensdag |
asgoensdag:
asgoonsdig (L331p Swalmen)
|
Aschwoensdag [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 19561 |
aszeef |
assenzeef:
assezēēf (L331p Swalmen)
|
zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 21904 |
atelier |
werkplaats:
wirkplààts (L331p Swalmen),
wêrkplaats (L331p Swalmen)
|
de ruimte, ingericht om er te werken met gereedschappen en/of machines [atelier, werkplaats] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
| 33499 |
augurk |
komkommertje:
kômkummerke (L331p Swalmen),
WLD
kóomkummerke (L331p Swalmen)
|
Een soort van kleine komkommer die vaak in azijn wordt ingemaakt; een augurk (canichon, augurk). [N 82 (1981)]
I-7
|
| 23401 |
aureool |
stralenkrans:
sjtraolekrans (L331p Swalmen)
|
De gouden lichtkrans of -kring boven om het hoofd van een heiligenbeeld [aureool, nimbus?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 21137 |
auto |
auto:
auto (L331p Swalmen),
wagen:
wààge (L331p Swalmen)
|
een bestuurbaar voertuig op 3 of meer wielen, voortbewogen door een zich daarin bevindende motor, meestal gedreven door benzine [auto, wagen, kar, tuffer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 22370 |
autoped |
autoped:
autoped (L331p Swalmen),
ōͅtəpeͅt (L331p Swalmen),
Ww. autopette: steppen.
autopet (L331p Swalmen)
|
Autoped, step. || Het speeltuig bestaande uit een plankje op twee kleine wielen met een stuurstang waarop men door afzetten met de voet rijdt [autoped, glijer, step, aveseerplankje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 23018 |
autoped add. |
petten:
De kinjer wore aan t pette.
pette (L331p Swalmen)
|
Steppen.
III-3-2
|
| 31935 |
avegaar |
ever:
ē̜vǝr (L331p Swalmen),
never:
nē̜vǝr (L331p Swalmen)
|
Grote handboor met schroef- of lepelvormig uitlopend boorijzer dat met een dwarsstang wordt rondgedraaid en dient om zeer diepe en/of wijde gaten te boren. Zie ook afb. 79 en 80. De avegaar wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de naven van karwielen mee uit, terwijl de klompenmaker de avegaar gebruikt om er aan de binnenkant van klompen hout mee weg te halen. Dit lemma bevat alleen algemene benamingen voor de avegaar (onder A), de schroefavegaar (onder B) en de lepelavegaar (onder C). Specifieke uitvoeringen van de avegaar zoals die bijvoorbeeld door de kuiper, de klompenmaker en de wagenmaker worden gebruikt, worden behandeld in de paragrafen over de terminologie van deze beroepen. Vgl. voor het woordtype never, dat werd opgegeven door respondenten uit Swalmen, Geulle en Valkenburg (L 331, Q 18, Q 101) ook het Limburgs Idioticon, pag. 176, s.v. never, ø̄Kruisboor. Geh. Kempenlandø̄ en voor het woordtype borendrouw uit Eupen (Q 284) RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄. Met de lepelavegaar werken werd in Hasselt (Q 2) uitbuikeren (ø̜̄ǝt˱bø̜̄.kǝrǝ) genoemd. [N G, 32a; N 53, 167a-c; L 32, 35; A 32, 8; monogr.]
II-12
|