| 33418 |
bakoven |
bakoven:
bakǭvǝ (L331p Swalmen)
|
De ingemetselde stookplaats in het bakhuis (of, als er geen apart bakhuis aanwezig is, onder de schouw) voor het bakken van brood. Vergelijk het lemma "broodoven" in Wld ii.1, pag. 68. De kaart is een gecombineerde woord- en klankkaart; er is ook in aangegeven in welke plaatsen de hypercorrectie aangeblazen h (of het vervangingsfoneem ervan zoals (g)u̯-) in het woord oven voorkomt. Daarmee is deze kaart en aanvulling op die van Grootaers 1942; zie de speciale bibliografie, wiens materiaal ook in de kaart is opgenomen. [N 5A, 25a; add. uit OB 2, 1]
I-6
|
| 19844 |
bakplaat |
plaat:
plāt (L331p Swalmen)
|
Een groot metalen blad waarop het brood in de oven gebakken wordt. De opgegeven woordtypen "bakruimte", "plak", "vloer", "ondervloer" duiden op de plaats waar gebakken wordt. Ze zijn niet in dit lemma opgenomen. [N 29, 46]
II-1
|
| 29808 |
baksteen |
tichel:
tēxǝl (L331p Swalmen)
|
Uit klei of leem gebakken steen die voor metselwerk, en in hardgebakken vorm, ook voor bestrating wordt gebruikt. Het woordtype rijnvorm (P 47) duidt een bepaald formaat (180x 85x50 mm) van steen aan dat als basis dient om het stukloon te berekenen (Schuddinck, pag. 164). De benaming klinker wordt volgens Coopman (pag. 34) gebruikt voor de beste soort baksteen. Over de waalsteen merkt hij op (pag. 87) dat deze aan de oevers van Waal, Boven-Rijn, Lek en Maas wordt gebakken. [Wi 10; S 37; L 32, 95; N 98, 160; N 30, 52a; monogr.]
II-8
|
| 25546 |
baktrog |
bakmoelde:
bakmolj (L331p Swalmen),
moelde:
molj (L331p Swalmen),
mulj (L331p Swalmen)
|
De kuip waarin de eerste bewerking van het deeg plaatsvindt. "In zijn eenvoudigste gedaante is het een rechthoekige, langwerpige bak, de bodem smaller dan de bovenopening" (Weyns blz. 28). De baktrog is ofwel van eik ofwel van wit hout vervaardigd. Sommige troggen hebben onderaan een schuif om zuurdeeg en zeef in te leggen (Weyns blz. 29). Als hij klein is en goed hanteerbaar, wordt de trog niet noodzakelijk op een vaste voet gezet. Is hij heel groot dan kan hij op een paar lage houtblokken worden gelegd. Meestal is hij geplaatst tussen twee steunen in de vorm van een letter H, waarvan de naar buiten uitwijkende bovenste benen de bak omvatten (Weyns blz. 28). In dit lemma zijn ook benamingen die de boer voor zijn baktrog heeft, opgenomen: Zie afb. 17. [(N 29, 20a; N 29, 18a; N 18, add.; N 5A(I), add.; S 2; R 3, 50; L 1a-m; L 16, 8; L 19A, 21; L 48, 23; A 26, 10; Lu 4, 10; Lu 2, 23; monogr.; LB 2, 237)]
II-1
|
| 22827 |
bal |
bal:
Mit ne - sjpele.
bal (L331p Swalmen),
bol:
De bul biej t beugele.
ból (L331p Swalmen)
|
II. Bal.
III-3-2
|
| 20688 |
bal gehakt |
frikadel:
frikkedel (L331p Swalmen)
|
Bal gehakt (frikkedel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 21296 |
balans |
balans:
balans (L331p Swalmen),
dubbel warshout:
dø̜bǝl wɛ̄rshǫu̯t (L331p Swalmen)
|
balans [SGV (1914)] || Dwarshout, dat met een haak aan een wagen vastgemaakt wordt en waar de strengen van de - meestal twee of drie - paarden aan bevestigd worden. Dit dwarshout is dubbel zo breed als het gewone zwenghout (zie dat lemma). Het wordt alleen gebruikt in de streken met de zwaardere en meer vruchtbare grond: Haspengouw en het Maasland. Uit de rest van Limburg waren er hier en daar ook opgaven, maar aangezien deze steeds identiek waren met die voor het gewone zwenghout, kan men aannemen dat het om vergissingen gaat. Dit dubbele zwenghout komt ook voor bij de ploeg en de eg (zie het lemma evenaar, tweespanszwenghout in wld I.2). [N 17, 69b; N G, 65b; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 34, 11; monogr.]
I-13, III-3-1
|
| 18950 |
baldadig (persoon) |
uitgelaten:
oetgelaote (L331p Swalmen),
oetgelâote (L331p Swalmen)
|
wild en uitgelaten [schavurig, baldadig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 18605 |
balein |
balein:
belien (L331p Swalmen)
|
balein uit het korset [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 33431 |
balken onder de verhoogde tasruimte |
schoorhouter:
šǭrhǫu̯tǝr (L331p Swalmen)
|
De balken die de verhoogde tasruimte naast de dorsvloer dragen. Zie de toelichting bij het lemma "tasruimte naast de dorsvloer" (3.3.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (schuur) het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 70b]
I-6
|