| 21357 |
bekvechten |
kijven:
kievə (L331p Swalmen),
muilen:
mit emes mōēle (L331p Swalmen),
stechelen:
sjtèchele (L331p Swalmen),
strevelen:
sjtréévele (L331p Swalmen),
WNT: strevelen, B) 1. strijd voeren; - 2. tegenspreken. In Limb. [z. Onze Volkstaal 2, blz. 229b]
sjtréévele (L331p Swalmen)
|
een luidruchtige woordenstrijd, onenigheid die door praten of schreeuwen tot uitdrukking komt [ruzie, ravelleke, poepelderij, kadij, twist, ruzing, kerwel, actie, piekenpoek] [N 85 (1981)] || redetwisten [SGV (1914)] || ruzie maken [kakelen, puken] [N 85 (1981)] || ruzie maken door woorden [afstrijden, rikrooien, kerwee hebben, strijden, muilvech-ten, smoelvechten, opstrijden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 25075 |
belangrijk, van belang |
gewichtig:
gewichtig (L331p Swalmen),
nodig:
neudich (L331p Swalmen)
|
van grote betekenis [van belang, van pretansie] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 21715 |
belasting |
belasting:
belasting (L331p Swalmen, ...
L331p Swalmen),
taks (<fr.):
taks (L331p Swalmen)
|
de verplichting tot het betalen van een geldelijke bijdrage in de lasten van de overheid [tijns, cijns, belasting, taks] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 21716 |
belastingbiljet |
aanslag:
aansjlaach (L331p Swalmen),
belastingbrief:
belastingbreef (L331p Swalmen)
|
het biljet waarop vermeld staat hoeveel belasting iemand moet betalen [lastenbrief, brandbrief, binnenboek] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 33960 |
bellen aan het haam |
schellenkrans:
šɛlǝkrans (L331p Swalmen)
|
Aan het haam zijn wel eens bellen bevestigd, waarvan er soms meerdere een krans kunnen vormen. Kloters zijn grote, ronde, koperen of bronzen bellen. Rongeltjes bestaan uit een krans van zeven tot acht kleine belletjes in verschillende tonen. [JG 1d; N 13, 14; monogr.]
I-10
|
| 33945 |
bellen aan het hoofdstel |
klotertjes:
klø̄tǝrkǝs (L331p Swalmen)
|
Soms kunnen er aan een hoofdstel bellen bevestigd worden, maar meestal gebeurt dat niet bij boerenpaarden. [N 13, 39]
I-10
|
| 21600 |
belofte niet houden |
niet houden:
nêêt-hââje (L331p Swalmen)
|
een belofte niet houden [beenschijten, zijn woord intrekken, belezen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 23199 |
beloken pasen |
beloken pasen:
belaakə paosə (L331p Swalmen)
|
beloken Paschen [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 21190 |
bemanning |
bemanning:
bemanning (L331p Swalmen)
|
de bemanning van een schip [bemanning, équipage] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 32572 |
bemesten |
bemesten:
bǝmęstǝ (L331p Swalmen),
mesten:
mę.stǝ (L331p Swalmen),
vet varen:
vęt ˲vārǝ (L331p Swalmen)
|
De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.]
I-1
|