e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Swalmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
scheen van de asarm scheen: šēn (Swalmen), scheenas: šiǝnas (Swalmen) Het met ijzer versterkte uiteinde van de houten as waarmee de as in de naafholte steunt. [N 17, 55; N G, 49b] I-13
scheepje voor de wierook schuitje: sjuutje (Swalmen) Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
scheermes scheermes: sjaermets (Swalmen) een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)] III-1-3
schei scheien: šęi̯ǝ (Swalmen) Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr] I-13
schelden, schimpen schelden: scheljə (Swalmen), sjelje (Swalmen), sjèlje (Swalmen), zwegelen: schwêgələ (Swalmen) op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] || schelden [DC 47 (1972)], [SGV (1914)] || schimpen [SGV (1914)] III-1-4
schelm rekel: raekel (Swalmen), réékel (Swalmen) een persoon die allerlei streken uithaalt op een grappige manier en daarmee geen kwade bedoelingen heeft [kufer, rakker, rekel, schelm, dianter, loebas, brak] [N 85 (1981)] III-1-4
schemeren grauw worden: ’t begint grauw te wèère (Swalmen), het schemert me voor de ogen: ’t sjeemert mich veur de auge (Swalmen), schemeren: sjeemere (Swalmen), ’t begint gauw te sjeeͅmere (Swalmen, ... ), als het nog niet helemaal donker is zonder licht zitten.  sjemere (Swalmen) donker worden [duisteren] [N 91 (1982)] || schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)] III-4-4
schemeren van de ogen schemeren: t sjemert mich veur de ouge (Swalmen) schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)] III-1-1
schemering, valavond schemer: sjemer (Swalmen), schemering: scheeməring (Swalmen) schemering [SGV (1914)] || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)] III-4-4
schenkel achterschenkel: axtǝršeŋkǝl (Swalmen), schenkel: schinkəl (Swalmen), sjinkel (Swalmen), sjinkəl (Swalmen), voorschenkel: vø̄ršeŋkǝl (Swalmen) Bovenbeen boven de knie. Zie afbeelding 2.39. [N 8, 32.8, 32.9, 32.10 en 32.11] || schenkel [SGV (1914)] || schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)] I-9, III-2-3