e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Swalmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tafel tafel: tōͅfəl (Swalmen) tafel [SGV (1914)] III-2-1
tafelgebed beden voor en na het eten: baeje veur en nao et aete (Swalmen) Het tafelgebed vóór en na het eten. [N 96B (1989)] III-3-3
tafelmes tafelmets: taofemets (Swalmen) mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)] III-2-1
tak (alg.) tak: tak (Swalmen, ... ), tek (Swalmen), WLD  tàk (Swalmen) (jonge) takken mv. [DC 41 (1966)] || Een twee- of meerjarige twijg (tak, spil, tekker). [N 82 (1981)] || tak [SGV (1914)] III-4-3
tak op ingezaaid land wis: wɛs (Swalmen) De tak, stok of bundel stro die men op de pas ingezaaide akkers plaatste om aan te geven dat deze niet betreden mochten worden door jagers en anderen. Voor streep, zie WNT s.v. in de betekenis "grensteken". [N M, 26; monogr.] I-4
takken (coll.) kruin: krūūn (Swalmen), struik: WLD  sjtrûûk (Swalmen), tak (mv.): tek (Swalmen) Alle takken samen (griend, kroon, gezwaai). [N 82 (1981)] || takken (mv.) [SGV (1914)] III-4-3
takken krijgen uitspringen: WLD  ôêt-sjpringe (Swalmen) Takken krijgen, gezegd van een boom (takken). [N 82 (1981)] III-4-3
takkenbos, bussel hout fascine (fr.): feziene (Swalmen), schans: sjans (Swalmen), sjâm (Swalmen), ⁄n sja.ns (Swalmen) inventarisatie benamingen takkenbos, bussel takken en twijgen alnaargelang houtsoort of boslengte [N 27 (1965)] || takkenbos, bussel takken en twijgen [N 27 (1965)] I-7
takkenbossen schansen: šansǝ (Swalmen, ... ) Bossen dorre takken, tot een bundel bijeengebonden, waarmee de oven werd aangestoken. In Q 83 werd voor het aanmaken ook wel gekloven hout (geklu\v\n (h)ōt) gebruikt, onder meer acaciahout. [N 98, 124; monogr.] || Takkenbossen, meestal van brem, die dienden om het grondwater tegen te houden. [monogr.] II-8
taling taling: taa.ling (Swalmen, ... ), taaling (Swalmen, ... ), wilde eend: wilj ènj (Swalmen, ... ) eend: wintertaling (36 klein; bruine kop met groene wangen; broedt hier ook; roep [kruu, kruu] [N 09 (1961)] || eend: zomertaling (38 klein; bruine kop met witte wenkbrauw; broedt minder hier; roep ratelend [N 09 (1961)] || wintertaling || zomertaling III-4-1