21685 |
verkwanselen |
verkoetelen:
verkōētele (L331p Swalmen)
|
Verkwanselen, op verachtelijke wijze verhandelen [vertuitelen, verkwanselen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21281 |
verkwisten |
vergooien:
vèrgooje (L331p Swalmen)
|
op overdadige en lichtzinnige wijze besteden [dolboteren, vermokken, vertoelibassen, verkwisten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21659 |
verlagen |
afslaan:
aafgesjlage (L331p Swalmen)
|
verlagen, iets in prijs ~ [afzetten? b.v. de biggen zijn afgezet?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
19038 |
verlegen |
bleu:
bleu (L331p Swalmen, ...
L331p Swalmen),
verlegen:
verlaige (L331p Swalmen)
|
verlegen [schoow, sjou, bluuj, besjeemt] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
18850 |
verlegen (zijn) |
verlegen:
verlaege (L331p Swalmen),
vèrléége (L331p Swalmen)
|
niet flink of zelfbewust zijn, zich niet goed durven uiten in het bijzijn van anderen [teutelen, verlegen zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31283 |
verlengstuk |
verlengstuk:
vǝrleŋštø̜k (L331p Swalmen)
|
Een stuk ijzer dat aan een werkstuk wordt vastgezet om dit laatste bij het smeden gemakkelijker te kunnen hanteren. Doorgaans gebruikt men echter een smeedtang. [N 33, 309]
II-11
|
21393 |
verliezen |
verlieren:
verleerə (L331p Swalmen, ...
L331p Swalmen),
verliezen:
verleze (L331p Swalmen, ...
L331p Swalmen,
L331p Swalmen),
(ook).
verleezə (L331p Swalmen, ...
L331p Swalmen)
|
verliezen [DC 38 (1964)], [SGV (1914)] || Verliezen.
III-3-1, III-3-2
|
34165 |
verlopen |
opbreken:
(de koe heeft) ǫpgǝbrǭkǝ (L331p Swalmen)
|
Na korte tijd van dracht een misgeboorte hebben, gezegd van de koe. [N 3A, 39a]
I-11
|
19338 |
vermaak |
lol:
lòl (L331p Swalmen)
|
een handeling waardoor men plezier beleeft [vermaak, amusement] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25091 |
vermengen |
mengen:
minGGe (L331p Swalmen)
|
in elkaar vermengen [warzen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|