| 34059 |
vrouwelijk kalf |
mukje:
mø̜kskǝ (L331p Swalmen),
vaarsje:
vɛ̄rskǝ (L331p Swalmen),
vaarzenkalf:
vē̜rzǝ[kalf] (L331p Swalmen)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
| 34062 |
vrouwelijk kalf dat van tanden begint te wisselen |
tweejarige:
twējø̜̄regǝ (L331p Swalmen)
|
Het gaat hier om een kalf dat ongeveer één jaar oud is. [N 3A, 22]
I-11
|
| 34477 |
vrouwelijk kuiken |
pulletje:
pø̜lkǝ (L331p Swalmen)
|
[N 19, 41a; monogr.]
I-12
|
| 24368 |
vrouwelijk ree |
reegeit:
reegeit (L331p Swalmen)
|
Ree, wijfjesree [N 94 (1983)]
III-4-2
|
| 34064 |
vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is |
vaars:
vɛrs (L331p Swalmen)
|
[N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22]
I-11
|
| 34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
ou:
au̯ (L331p Swalmen)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
| 21920 |
vrouwelijke duif |
zij:
zīē (L331p Swalmen),
ne Haore en n -.
ziej (L331p Swalmen, ...
L331p Swalmen)
|
Hoe heet de vrouwelijke duif? [N 93 (1983)] || IV. Duif (wijfje).
III-3-2
|
| 34543 |
vrouwelijke eend |
eend:
ē̜ntj (L331p Swalmen)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|
| 24440 |
vrouwelijke haas |
moer:
moor (L331p Swalmen)
|
Haas, wijfjeshaas [N 94 (1983)]
III-4-2
|
| 20124 |
vrouwelijke kat |
kat:
kat (L331p Swalmen)
|
Hoe noemt u een vrouwelijke kat (moederkat, kattin, poes) [N 83 (1981)]
III-2-1
|