| 32545 |
wasmand |
wasmand:
wasmanj (L331p Swalmen)
|
In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.]
II-12
|
| 19520 |
wastobbe, wasteil |
waskuip:
waskūūp (L331p Swalmen)
|
teil, in de betekenis van zinken tobbe die ovaal van vorm is en twee handvatten heeft; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 34173 |
waterblaas |
vochtblaas:
vǫxblǭs (L331p Swalmen)
|
De eerste met vocht gevulde blaas die de weg baant voor het kalf. [N 3A, 52a]
I-11
|
| 19457 |
waterdamp, wasem |
zwaai:
zjwaaj (L331p Swalmen)
|
Zichtbaar gasmengsel dat bij het koken van water opstijgt (damp, blaak) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
| 18302 |
waterdichte laars |
waterstevel:
watersjtevel (L331p Swalmen)
|
laars, lange waterdichte ~ waarvan de schacht tot aan de lies reikt [watersjtievel, lieslaars] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 24273 |
waterhoen |
waterhoentje:
waa.terheunke (L331p Swalmen),
waterheunke (L331p Swalmen)
|
waterhoen (33 rode bles en wit onder de staart, die vaak wordt opgewipt; algemeen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 20484 |
waterige kost |
fledder:
fl⁄eddər (L331p Swalmen),
slobber:
sjloeber (L331p Swalmen)
|
slobber; Hoe noemt U: Waterachtig voedsel (zwans, zwadder, zwadderatie, slidder, slierp, slobber, slobbering) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 19510 |
waterketel, moor |
moor:
moor (L331p Swalmen)
|
waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 21212 |
waterleiding |
waterleiding:
waaterleiding (L331p Swalmen),
waterleiding (L331p Swalmen)
|
het stelsel van buizen waardoor drinkwater naar huizen geleid wordt [lei] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 24632 |
waterloot |
spruit:
WLD
sjprôêt (L331p Swalmen),
waterschot:
watersjāōt (L331p Swalmen)
|
Een tak die ontstaat op de stam (dief, waterlot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|