34505 |
broedse kip die men niet wil laten broeden |
de zit in hebben (werkw. uitdr.):
(de kip) hē̜t dǝ zet en (L331p Swalmen),
kloek:
kluk (L331p Swalmen)
|
[N 19, 43b]
I-12
|
33614 |
broeibak |
broeibak:
breujbak (L331p Swalmen)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
25388 |
broeien |
broeien:
brøjǝ (L331p Swalmen)
|
Het varken met heet water begieten om de haren en de opperhuid te weken, opdat de haren gemakkelijk afgekrabd kunnen worden. [N 28, 19; monogr.]
II-1
|
18744 |
broek |
boks:
boks (L331p Swalmen)
|
De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10
|
18540 |
broek met split |
fluit:
fluit (L331p Swalmen)
|
broek met een split aan de voorkant [fluitjesbroek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24134 |
broek, veren aan de poten |
dons:
dôôns (L331p Swalmen)
|
veren aan de poten van een vogel (scherkes) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
18197 |
broek: algemeen |
boks:
boks (L331p Swalmen),
bóks (L331p Swalmen),
hai heel zien boeks op met ne laire reem (L331p Swalmen)
|
broek (kleedingstuk) [SGV (1914)] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|
33985 |
broekkettingen |
achterklingen:
axtǝrkleŋǝ (L331p Swalmen),
kettinkjes van de achterhaam:
kęteŋskǝs van ǝ axtǝrhām (L331p Swalmen)
|
Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79]
I-10
|
18423 |
broekspijp |
boksenstuik:
boksesjtuuk (L331p Swalmen)
|
pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
boksenriem:
boksereem (L331p Swalmen),
riem:
hai heel zien boeks op met ne laire reem (L331p Swalmen)
|
band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|