e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Swalmen

Overzicht

Gevonden: 6165
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bruidegom bruidegom: broedogom (Swalmen) bruidegom [SGV (1914)] III-2-2
bruidje in de processie bruidje: ein bruu:dje (Swalmen), en bruudje (Swalmen), ⁄n bruu.dje (Swalmen) Bruidje in de processie. [N 07 (1961)] III-3-3
bruiloft bruiloft: broelof (Swalmen) bruiloft [SGV (1914)] III-2-2
brulkoe brulkoe: brølku (Swalmen) Een koe die aan de brulziekte lijdt. [N 3A, 101, A 48A, 45b, 45c; L 19B, 4a] I-11
brullen brullen: brølǝ (Swalmen) Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
brutaal astrant: astrant (Swalmen), frech (du.): vrek (Swalmen), onbeschoft: ôonbesjôef (Swalmen) geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)] || zeer onbeschaamd, zeer brutaal [astrant, ekstrant, onbeschoft] [N 85 (1981)] III-3-1
bui, regenbui bijs: bíés (Swalmen), gors: goers (Swalmen), regenbui: rêgəlbieə (Swalmen) regenbui [SGV (1914)] || regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)] III-4-4
buigijzer center: sɛntǝr (Swalmen), hoorn: hǭrǝ (Swalmen) Een driehoekig blok ijzer met aan de onderzijde een pin, dat in het aambeeldgat wordt geplaatst en wordt gebruikt om er met behulp van een hamer stukken ijzer op te buigen. Zie ook afb. 26. [N 33, 45-46; N 33, 55] II-11
buik buik: boek (Swalmen), būk (Swalmen) buik (lijf) [DC 01 (1931)] || Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41] I-9, III-1-1
buik (spotnamen) pens: pens (Swalmen), Plat.  pens (Swalmen) buik (lijf) [DC 01 (1931)] || buik: spotbenamingen [N 10 (1961)] III-1-1