20387 |
bruidegom |
bruidegom:
broedogom (L331p Swalmen)
|
bruidegom [SGV (1914)]
III-2-2
|
23221 |
bruidje in de processie |
bruidje:
ein bruu:dje (L331p Swalmen),
en bruudje (L331p Swalmen),
⁄n bruu.dje (L331p Swalmen)
|
Bruidje in de processie. [N 07 (1961)]
III-3-3
|
20390 |
bruiloft |
bruiloft:
broelof (L331p Swalmen)
|
bruiloft [SGV (1914)]
III-2-2
|
34197 |
brulkoe |
brulkoe:
brølku (L331p Swalmen)
|
Een koe die aan de brulziekte lijdt. [N 3A, 101, A 48A, 45b, 45c; L 19B, 4a]
I-11
|
34138 |
brullen |
brullen:
brølǝ (L331p Swalmen)
|
Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
21573 |
brutaal |
astrant:
astrant (L331p Swalmen),
frech (du.):
vrek (L331p Swalmen),
onbeschoft:
ôonbesjôef (L331p Swalmen)
|
geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)] || zeer onbeschaamd, zeer brutaal [astrant, ekstrant, onbeschoft] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
25116 |
bui, regenbui |
bijs:
bíés (L331p Swalmen),
gors:
goers (L331p Swalmen),
regenbui:
rêgəlbieə (L331p Swalmen)
|
regenbui [SGV (1914)] || regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
31267 |
buigijzer |
center:
sɛntǝr (L331p Swalmen),
hoorn:
hǭrǝ (L331p Swalmen)
|
Een driehoekig blok ijzer met aan de onderzijde een pin, dat in het aambeeldgat wordt geplaatst en wordt gebruikt om er met behulp van een hamer stukken ijzer op te buigen. Zie ook afb. 26. [N 33, 45-46; N 33, 55]
II-11
|
17634 |
buik |
buik:
boek (L331p Swalmen),
būk (L331p Swalmen)
|
buik (lijf) [DC 01 (1931)] || Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41]
I-9, III-1-1
|
17635 |
buik (spotnamen) |
pens:
pens (L331p Swalmen),
Plat.
pens (L331p Swalmen)
|
buik (lijf) [DC 01 (1931)] || buik: spotbenamingen [N 10 (1961)]
III-1-1
|