23203 |
kruisbeeld |
kruisbeeld:
kruusbeeld (Q032b Sweikhuizen)
|
Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23750 |
kruisje aan een kettinkje |
kruisje:
kruutske (Q032b Sweikhuizen)
|
Een kruisje, aan een kettinkje om de hals gedragen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23411 |
kruisweg |
kruisweg:
kruuswèèg (Q032b Sweikhuizen)
|
Het geheel van 14 kruiswegstaties in de kerk [kruu(t)swèèg, kruuswèg?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23413 |
kruiswegstatie |
statie:
sjtaasje (Q032b Sweikhuizen)
|
Elk van de 14 afbeeldingen van Jezus kruisweg [statieoene, staties?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20463 |
kuis, ingetogen |
zuiver:
zūūvər (Q032b Sweikhuizen)
|
kuis; rein van zeden; maagdelijk; ingetogen; zich onthoudend van zinnelijk genot [kuis, kies, zuiver] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
17773 |
kuit |
kuit:
WLD
kūūt (Q032b Sweikhuizen)
|
Hoe noemt u de eierstokken met eieren of de afgezetten massa eieren van vrouwelijke vissen (kuit, kiet, schot, zaad, schodder, krellekeskuit) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24341 |
kwaken |
kweken:
WLD
kwéékə (Q032b Sweikhuizen)
|
Hoe noemt u een kwakend geluid maken, gezegd van kikkers (kwaken) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18244 |
kwastje aan een halsketting |
trosje:
tröskəs (Q032b Sweikhuizen)
|
gouden kwastjes aan een halsketting [trosjes] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
23506 |
laatste mis |
gauwmis:
gawmès (Q032b Sweikhuizen)
|
De laatste, vaak korte mis op zondag, de laatste gelegenheid om de mis te horen [snapmèske, gawkletske?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24917 |
landstreek |
gegend (du.):
gieəgənd (Q032b Sweikhuizen)
|
landstreek, gebied dat door bijv. tradities, landschap, taal enz een zekere eenheid vormt [contrei, streek, strom] [N 81 (1980)]
III-4-4
|