e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sweikhuizen

Overzicht

Gevonden: 499
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lispelen (slissen) lispelen: Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.  lispələ (Sweikhuizen) de s en de z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken [lispelen, tispelen, strisselen] [N 87 (1981)] III-3-1
liturgische gewaden kerkgewaden: kirkgewaad (Sweikhuizen) De paramenten, de liturgische gewaden. [N 96A (1989)] III-3-3
loot, nieuw uitgelopen twijgje scheut: WLD  sjeut (Sweikhuizen) Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)] III-4-3
luiden luiden: loewe (Sweikhuizen) Luiden [luuje, lujje, loewe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
lurken reutelen: rootelə (Sweikhuizen) lurken; Hoe noemt U: Hoorbaar zuigen aan een pijp (lurken) [N 80 (1980)] III-2-3
madeliefje meibloempje: męi̯blø̄mkǝ (Sweikhuizen) Bellis perennis L. Een zeer algemeen voorkomend plantje met losse witte bloempjes, die aan de uiteinden paarsrood kunnen aanlopen, met een geel hartje. Het komt voor in weilanden, op gazons en in bermen en bloeit bijna het hele jaar door, vooral van april tot september. Het varieert in hoogte van 5 tot 15 cm en wordt ook vaak meizoentje genoemd. Door de onzekere etymologie van het woord meizoentje, waarin mei- oorspronkelijk vermoedelijk eerder "weide" dan "mei(maand)" betekent, met zijn vele (volksetymologische) vervormingen, is de onderverdeling van de verschillende typen zeer globaal gehouden. Invoeging van -l- (en -r-) komt voor onder meibloempje en meizoetje; de betrokken varianten staan telkens achteraan in de behandeling van de woordtypen; molenzoetje is echter apart gehouden. [A 17, 1a; A 49B, 1a; L 40, 81; monogr.] I-5
mannenkant mansluikant: mansluujkantj (Sweikhuizen) De linkerhelft van de kerk, het gedeelte links van het middenpad, dat bestemd was voor de mannen [evangeliekant, mannenkant, mansluikant, kerelskant?]. [N 96A (1989)] III-3-3
maria-altaar maria-altaar: mariaèltjer (Sweikhuizen) Het (zij)altaar dat toegewijd is aan O.L. Vrouw en waarop of waarboven haar beeltenis prijkt [Maria-altaar]. [N 96A (1989)] III-3-3
mariabeeld moedergods: módergaots (Sweikhuizen) Een beeld van Maria, de moeder van Jezus [Moeder Gods, Moeder Godes, Lievevrouwenbeeld, Mariabeeld?]. [N 96A (1989)] III-3-3
meerderjarig mondig: mónjig (Sweikhuizen) meerderjarig; de leeftijd bereikt hebbend dat men in rechten zelfstandig kan optreden [meerderjarig, mondig] [N 86 (1981)] III-2-2