20557 |
ooft |
ooften:
èùf (Q032b Sweikhuizen)
|
ooft; Hoe noemt U: Appelen of peren, in schijven gedroogd (in de oven) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18237 |
oorring |
oorbel:
oarbél (Q032b Sweikhuizen)
|
zilveren of gouden ring die in elk van beide oren gedragen wordt [oorbel, bel, slinger] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
22737 |
orgel |
orgel:
örgel (Q032b Sweikhuizen)
|
Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23389 |
orgelpijpen |
orgelpijpen:
örgelpiepe (Q032b Sweikhuizen)
|
De pijpen van het orgel [örgelpiepe, orrejelspiefe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20320 |
oude man |
oude kerel:
auwə kéél (Q032b Sweikhuizen)
|
oude man [ouken, ouderling, oude paai, peke, pee, knar] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20319 |
oude vrouw |
oude vrouw:
auw vrouw (Q032b Sweikhuizen)
|
oude vrouw [kogehel] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
33560 |
overrijp, beurs |
melig:
WLD
méélig (Q032b Sweikhuizen)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
I-7
|
33471 |
overstekend dakgedeelte op de binnenplaats |
luif:
lø̜i̯f (Q032b Sweikhuizen)
|
Het overstekend dakgedeelte op de binnenplaats van een gesloten hoeve. Doorgaans bevindt zich onder dit afdak een verhoogd en met kiezelsteen belegd gangpad dat rond de gehele binnenplaats en met name rond de mestvaalt gaat. Sommige benamingen voor de oversteek komen overeen met die voor dit gangpad, nl. luif en sprong. Het gangpad wordt behandeld in de aflevering over het boerenerf; hier worden, als aanvulling op de opgaven die in dit lemma zijn verwerkt, de betreffende plaatsen vermeld: luif "gangpad" in L 317, 322, 326, 422, 423, 426, 0426, 429, 430, Q 7, 9, 11, 12, 14, 22, 32, 32a, 95a, 97, 98, 99*; sprong "gangpad" in L 331, P 48, 55, Q 14, 28, 33, 34, 35, 36, 38, 39, 101, 111, 112, 112b, 113, 116, 117a, 119, 121, 178, 179, 192, 196, 196a, 204a, 211, 222. Sommige benamingen van de ''dakdrup'' (zie voor het betreffende lemma aflevering I.7, de paragraaf over het erf) zijn ook opgegeven als benaming voor het overstekend dakgedeelte als geheel; ze staan achterin het lemma bijeen. Vergelijk ook afbeelding 6, gesloten hoeve. [N 4A, 28; N 5A, 78b; monogr.]
I-6
|
20560 |
parelen |
krallen:
krállə (Q032b Sweikhuizen)
|
parelen; Hoe noemt U: Opstijgen van luchtbelletjes in drank (parelen, kriezelen, grinselen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18183 |
passen |
staan:
sjteit (Q032b Sweikhuizen)
|
nauwkeurig sluiten, goed staan, gezegd van kleding [passen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|