33478 |
rode aalbes |
wiemer:
De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).
wĭĕmər (Q032b Sweikhuizen)
|
aalbes [N 82 (1981)]
I-7
|
21362 |
roepen |
schreeuwen:
sjréévə (Q032b Sweikhuizen)
|
op een luide manier iets mededelen, roepen [skriesen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21363 |
roezemoezen |
smoezen:
Van Dale: smoezen, I.2. bedekt en zacht met iem. praten vooral ten koste van iemand anders.
sjmoezə (Q032b Sweikhuizen)
|
druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20516 |
rookvlees |
rookvlees:
r.uikvlèjsj (Q032b Sweikhuizen)
|
rookvlees; Hoe noemt U: Een stuk gerookt vlees (krep, rookvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20084 |
roos (rosa) |
roosje:
reuske (Q032b Sweikhuizen)
|
roos
III-2-1
|
20537 |
roosteren |
roosteren:
rèùəsterə (Q032b Sweikhuizen)
|
roosteren; Hoe noemt U: Op een rooster braden (roosteren, horsen, hersen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20955 |
rot |
vuil:
WLD
vōēl (Q032b Sweikhuizen)
|
Rot, gezegd van fruit (rotterig, rotsig, rot, meluw). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33534 |
rot, van fruit |
vuil:
WLD
vōēl (Q032b Sweikhuizen)
|
Rot, gezegd van fruit (rotterig, rotsig, rot, meluw). [N 82 (1981)]
I-7
|
20896 |
rotten |
verschrompelen:
WLD
vərsjroempələ (Q032b Sweikhuizen)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33583 |
rotten, van fruit |
verschrompelen:
WLD
vərsjroempələ (Q032b Sweikhuizen)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
I-7
|