33496 |
schil van een vrucht |
schaal:
WLD
sjael (Q032b Sweikhuizen)
|
De zachte huid van een vrucht (schil, schel, pel). [N 82 (1981)]
I-7
|
20649 |
schol |
schol:
WLD
sjol (Q032b Sweikhuizen)
|
Hoe noemt u de schol: een platvis die tot 70cm lang kan worden. Hij heeft een rij benige uitsteeksels tussen het oog en de nabije borstvin. Op het lichaam komen mooie oranje vlekken op een grijsbruine ondergrond voor (plaat, pladijs, schol, schar) [N 83 (1981)]
III-2-3
|
24492 |
schors (alg.) |
schors:
WLD
sjòrs (Q032b Sweikhuizen)
|
De buitenste bekleding van een boom (schors, blek, blot, blast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21368 |
schreeuwen |
kweken:
kwéékə (Q032b Sweikhuizen)
|
luid en doordringend roepen, schreeuwen [kweken, kwaken, keken, schreien, krijten, krijsen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24374 |
schub |
schub:
WLD
sjöb (Q032b Sweikhuizen)
|
Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
33586 |
schudden van vruchten |
schuddelen:
WLD
sjöddələ (Q032b Sweikhuizen)
|
Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)]
I-7
|
19063 |
schuw |
schuw:
WLD
sjōēw (Q032b Sweikhuizen)
|
Hoe noemt u vreesachtig, schrikachtig, gezegd van dieren (schuw, schouw) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20962 |
selderij |
selderie:
WLD
sildərĭĕ (Q032b Sweikhuizen)
|
Selderij; de welbekende schermbloemige moesplant die gekweekt wordt als soepgroente waarvoor zowel de blaadjes en de stengel als de wortel gebruikt wordt (selderij, selderie, selder, seljer). [N 82 (1981)]
I-7
|
20569 |
sigarenpijpje |
sigarenpijpje:
sigáárəpiepkə (Q032b Sweikhuizen)
|
sigaarhouder; Hoe noemt U: Pijpje waarin men een gedeeltelijk opgerookte sigaar steekt om hem helemaal op te kunnen roken (spit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23429 |
sint-jozefaltaar |
sint-joepsaltaar:
st. joepsèltjer (Q032b Sweikhuizen)
|
Het (zij)altaar dat is toegewijd aan de H. Jozef en waarop of waarboven zijn beeltenis zich bevindt [St.Jozef-altaar]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|