23255 |
tabernakel |
tabernakel (<lat.):
tabernakel (Q032b Sweikhuizen)
|
Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19667 |
tafel |
tafel:
taofel (Q032b Sweikhuizen)
|
tafel
III-2-1
|
18732 |
tandenstoker |
stoker:
sjtokər (Q032b Sweikhuizen)
|
een puntig voorwerp waarmee men voedselresten verwijdert die tussen tanden en kiezen of in kiezen zijn blijven zitten [tandestoker, kloker, koter] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
25228 |
tocht, zuiging van lucht |
trek:
trék (Q032b Sweikhuizen)
|
tocht, vrij sterke zuiging van de lucht door een beperkte ruimte heen [scheut, trek, zicht, jacht, trok] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33592 |
toekruid, algemeen |
kruid:
WLD
krŭŭjə (Q032b Sweikhuizen)
|
De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)]
I-7
|
20141 |
toestel waarin men kinderen leert lopen |
loopwagen:
louwpwagə (Q032b Sweikhuizen)
|
toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18231 |
tong van een schoen |
tong:
tóng (Q032b Sweikhuizen)
|
een strookje leer tussen de kleppen van een schoen [tong, lipje] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
23464 |
torenhaan |
t hantje van dn taore?].:
wéndjhaan (Q032b Sweikhuizen)
|
De haanvormige windwijzer boven op de torenspits [weerhaan, windhaan [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23456 |
torenspits |
torenspits:
toaresjpits (Q032b Sweikhuizen)
|
De spits van de kerktoren; deze is meestal met leien bedekt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23300 |
torenuurwerk |
kerkklok:
kirkklok (Q032b Sweikhuizen)
|
Het uurwerk in de kerktoren, de torenklok [kerkklok, kerkuur?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|