20503 |
veel drinken |
zuipen:
zoepə (Q032b Sweikhuizen)
|
drinken; Hoe noemt U: Veel en met graagte drinken (loeriën, leerzen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24919 |
veld, open land |
veld:
veltj (Q032b Sweikhuizen)
|
veld, open land buiten de steden en dorpen, voor akkerbouw [pals] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23494 |
veldkruis |
veldkruis:
vèldjkruuts (Q032b Sweikhuizen)
|
Een kruisbeeld in het veld, langs de openbare weg opgericht [veldkruis, devotiekruis?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33505 |
veldsla |
veldsla:
WLD
vèldjsjláá (Q032b Sweikhuizen)
|
Veldsla; de onderste bladeren zijn spatel- of lepelvormig, de hogere langwerpig en spits, bloempjes zijn klein en bleekblauw (veldkrop, veldsla, muizenoortje, korensla, witmoes). [N 82 (1981)]
I-7
|
20660 |
venkel |
venkel:
WLD
vènkəl (Q032b Sweikhuizen)
|
Venkel; een tweejarig of overblijvend kruid met een ronde gestreepte stengel, tot 1.50 m hoog; de bloemen zijn geel, de zaden langwerpig, geelgrijs en gegroefd; de gedroogde blaadjes of zaadjes worden als specerij gebruikt (venkel, vennekool, foele). [N 82 (1981)]
I-7
|
21433 |
verbeuzelen |
baren binden:
baarə bəniə (Q032b Sweikhuizen)
|
zijn tijd met praten verbeuzelen [lameren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24634 |
verdord |
verdroogd:
WLD
vərdrèùəgt (Q032b Sweikhuizen)
|
Uitgedroogd, dood, gezegd van planten en plantendelen (dor, verpieterd). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21453 |
vergaderen |
vergaderen:
vergadərə (Q032b Sweikhuizen)
|
ter vergadering bijeengekomen zijn, vergaderen [garen, gaderen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20533 |
verhitten |
opwarmen:
òpwérmə (Q032b Sweikhuizen)
|
verhitten; Hoe noemt U: Voedsel warm maken (loteren) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21399 |
verkeren |
vrijen:
vriejə (Q032b Sweikhuizen)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|