e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Swolgen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
omhelzen om de nek vallen: ŭm den nĕk vāllen (Swolgen) omhelzen [SGV (1914)] III-1-2
omwalde akker kamp: kāmp (Swolgen) Een akker welke omsloten is door een akkerwal, een brede gracht of door bossen. [N 11, 2e; N 11, 2f; N 27, 3b; A 10, 4; monogr.] I-8
onbewolkt klaar als de dag: kloar as den daag (Swolgen) als [klaar ~ de dag] [SGV (1914)] III-4-4
ondereinde van de stam boks: dat na het afzagen in de grond blijft zitten  bóks (Swolgen), stob: stoeb (Swolgen), vot: vot (Swolgen) aardeinde ve boom || onderstuk ve boom || stobbe, onderstuk ve boom III-4-3
ondergronden, woelen ondergronden: ondǝrgrondǝ (Swolgen) Met een aparte ploeg of met een aan de gewone ploeg bevestigde schaar, klauw of haak de zool, harde laag of bank onder (in) de voor breken of openrakelen. [N 11, 46; N27, 13b] I-1
ondergronder, woeler ondergronder: ondǝrgrondǝr (Swolgen) De ondergronder of woeler was een aparte ploeg zonder kouter en riester, maar met een lansvormige schaar of twee in tegenovergestelde richting geplaatste messen vóór op het ploeghoofd. Vaak werd de oude aanaardploeg tot ondergronder omgebouwd. Met deze ploeg, die vóór de gewone ploeg uitging of erop volgde, werd de ondergrond, de bodem van de voor opengebroken. Men kon ook met de gewone ploeg de ondergrond losrakelen, door op de plaats van de voorschaar of het kouter, dan wel aan of onder de ploeghiel een woelschaar, een woelhaak of woelmes aan te brengen. Aldus werd tegelijkertijd de bovengrond geploegd en de ploegzool opengebroken. [N 11, 33j; N 11A, 76a + 76b + 77; N 27, 14] I-1
onderhands onderhands: ŏŏnderhands (Swolgen) onderhandsch [SGV (1914)] III-3-1
onderhemd hemd: hĕmd (Swolgen), i schŏn hèmd (Swolgen) hemd [SGV (1914)] || schoon [o] [een ~ hemd] [SGV (1914)] III-1-3
onderkussen, peluw hoofdpulf: høͅtpølf (Swolgen), pulf: pølf (Swolgen) langwerpig rond hoofdkussen || peluw [SGV (1914)] III-2-1
ondersteunen stijperen: stipǝrǝ (Swolgen) Een muur onderschragen met een stut of schoor. Zie voor de fonetisch niet gedocumenteerde vormen het lemma 'Muur'. [N 31, 48a; monogr.] II-9