21733 |
roede |
pezerik:
pēzǝrek (L246a Swolgen)
|
Mannelijk geslachtsdeel. [N 76, 14; monogr.]
I-12
|
26162 |
roedewiggen |
spieën/spijen:
spijǝ (L246a Swolgen)
|
De houten wiggen waarmee de roeden vooraan of opzij in de askop worden vastgezet. [N O, 3a; A 42A, 76]
II-3
|
26196 |
roegewant |
gevlucht:
gǝvløxt (L246a Swolgen)
|
De twee roeden met de vier einden met toebehoren. In l 320a maakte men onderscheid tussen een lang (laŋk) en een kort (kǫrt) gevlucht. [N O, 6c; Sche 29; A 42A, add.; A 42A, 65 add.; A 42A, 62 add.]
II-3
|
34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
poele:
pulǝ (L246a Swolgen),
wiele, wiele, wiele:
wilǝ, wilǝ, wilǝ (L246a Swolgen),
woele, woele, woele:
wulǝ, wulǝ, wulǝ (L246a Swolgen)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
tuut, tuut, tuut:
tyt, tyt, tyt (L246a Swolgen)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
21362 |
roepen |
roepen:
rōēpe (L246a Swolgen)
|
roepen [SGV (1914)]
III-3-1
|
25088 |
roest |
roest:
roest (L246a Swolgen)
|
roest [SGV (1914)]
III-4-4
|
25084 |
roesten |
roesten:
roeste (L246a Swolgen)
|
roesten [SGV (1914)]
III-4-4
|
21363 |
roezemoezen |
spektakel (zn.):
[zn.], vgl. Van Dale: spektakel (<Fr.), 2. luidruchtig optreden; -3. lawaai...
spiktakel (L246a Swolgen)
|
roezemoezen [SGV (1914)]
III-3-1
|
32976 |
rogge |
rog(ge):
rǫx (L246a Swolgen)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|