24524 |
rozenbottel |
appelenteer:
appeletêre (L246a Swolgen)
|
rozenbottel [SGV (1914)]
III-4-3
|
20846 |
rozijn |
rozijn:
rozin (L246a Swolgen)
|
rozijn
III-2-3
|
20851 |
rozijnenbrood |
pruimpjesweg:
prymkəswɛx (L246a Swolgen),
rozijnenweg:
rozinəwɛx (L246a Swolgen)
|
rozijnenmik
III-2-3
|
17767 |
rug |
rug:
rŭg (L246a Swolgen),
rùg (L246a Swolgen)
|
rug [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
33198 |
rug, aangeaard stuk |
rug:
røx (L246a Swolgen)
|
De verhoogde rug of wal die ontstaat bij het aanaarden van de aardappelen. Bij holvoor(de) heeft betekenisoverdracht plaatsgevonden; het is eigenlijk de open voor naast de rug. [N 12, 27; monogr.]
I-5
|
21936 |
ruien |
ruien:
röje (L246a Swolgen)
|
ruien
III-4-1
|
33750 |
ruin |
ruin:
ryn (L246a Swolgen)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
ruiten:
ruten oas (L246a Swolgen)
|
Ruiten: Ruiten aas. [SGV (1914)]
III-3-2
|
34024 |
rund |
rind:
rent (L246a Swolgen)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
horzel:
hoarsel (L246a Swolgen)
|
horzel [SGV (1914)]
III-4-2
|