| 19689 |
bijkeuken, achterkeuken |
goot:
gø͂ͅt (L246a Swolgen)
|
achterkeuken
III-2-1
|
| 17652 |
bil |
bats:
bàts (L246a Swolgen, ...
L246a Swolgen)
|
Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 29408 |
binder |
binder:
bindǝr (L246a Swolgen)
|
Degene die achter de maaier of aflegger aankomt en die de door hem gemaakte geleggen tot schoven bindt. Vergelijk ook het lemma ''aflegger'' (4.4.4). Soms is door de zegsman de opgave van de mannelijke vorm aangevuld met de aanduiding van de vaak voorkomende vrouwelijke vorm; waar deze afleiding onregelmatig is, is deze hier ook aangegeven. [N 15, 15c en 26; monogr.]
I-4
|
| 18225 |
binnenstebuiten |
krangs:
krangs (L246a Swolgen)
|
krang (t binnenst buiten) [SGV (1914)]
III-1-3
|
| 24469 |
blad (alg.) |
blad:
blad (L246a Swolgen, ...
L246a Swolgen)
|
blad [SGV (1914)]
III-4-3
|
| 32972 |
blad, bladeren van een plant |
blad:
blat (L246a Swolgen),
blader:
blē̜r (L246a Swolgen)
|
Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.]
I-4
|
| 33504 |
bladkool, snijkool |
sloor:
sloor (L246a Swolgen)
|
I-7
|
| 24514 |
bladrozet van de paardebloem |
stob:
stoeb (L246a Swolgen),
rozet van de paardebloem
stoeb (L246a Swolgen, ...
L246a Swolgen,
L246a Swolgen,
L246a Swolgen,
L246a Swolgen,
L246a Swolgen)
|
paardebloem, bladrozet van || rozet ve paardenbloem
III-4-3
|
| 19978 |
blaffen |
blaffen:
blaffe (L246a Swolgen)
|
blaffen [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 24363 |
blankvoorn, voorn |
voorn:
vòre (L246a Swolgen)
|
voren, vis
III-4-2
|