18977 |
slons (slodder?) |
doelie:
doelie (L246a Swolgen),
flots:
flots (L246a Swolgen),
slons:
sloons (L246a Swolgen),
slóns (L246a Swolgen),
smerige trien:
smerrige trien (L246a Swolgen),
soeptrien:
soeptrien (L246a Swolgen),
trien:
trien (L246a Swolgen)
|
sloerie, slordige vrouw, slons || slons [SGV (1914)] || slons, slordige vrouw || slordige vrouw || vuile vrouw || vuilpoets
III-1-4
|
19894 |
slot |
slot:
slot (L246a Swolgen)
|
Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.]
II-9
|
32543 |
sluitmand |
sluitmand:
slytmant (L246a Swolgen)
|
In het algemeen een uit wissen gevlochten mand met een deksel. [N 40, 109; monogr.]
II-12
|
20491 |
slurpen |
slurpen:
sleurpe (L246a Swolgen),
zolveren:
zōlvərə (L246a Swolgen)
|
slorpen [SGV (1914)] || slurpen, onhandig drinken
III-2-3
|
20601 |
smaken |
smaken:
smake (L246a Swolgen)
|
smaken [SGV (1914)]
III-2-3
|
19358 |
smalen |
smalen:
smɛ̄le (L246a Swolgen, ...
L246a Swolgen)
|
smalen [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-1
|
33691 |
smalle weg, pad |
pad:
pāt (L246a Swolgen)
|
Een smalle weg, een pad in het algemeen. In L 40, 25 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄een smalle weg, een padø̄ en in N M, 5 naar die voor ø̄een pad of een veeweg door een weiø̄. Omdat er in de antwoorden op beide vragen veel overlapping zat, zijn deze in √©√©n lemma ondergerbacht. Uiteraard duiden woorden als veeweg, weiweg, koegang e.a. specifiek op een weg door een wei. [N M 5; N P, 2; S 27; L 40, 25; R I, 3; A 25, 6 add.; L 19B, 6; monogr.]
I-8
|
31284 |
smeden |
smeden:
smejǝ (L246a Swolgen)
|
In het algemeen de vorm van, doorgaans gloeiende, stukken metaal veranderen door ze met een hamer te bewerken. Bij het ɛuitsmedenɛ en ɛuithalenɛ wordt de lengte of de vorm van het stuk metaal groter, terwijl de dikte afneemt. Zie ook het lemma "uitsmeden van een splits" en het lemma "uittrekken, uithalen" in Wld II.3, pag. 140. Bij het (op)stuiken wordt de dikte van het metaal vergroot, terwijl de lengte afneemt. Tot het smeedwerk wordt ook het lassen gerekend. Zie ook de toelichting bij deze lemmata.' [N 33, 1c; Wi 39; S 33; monogr.]
II-11
|
18978 |
smeerpoes |
smeerpoes:
smêrpōēs (L246a Swolgen),
vetdel:
vetdèl (L246a Swolgen),
vetkanis:
vetkanes (L246a Swolgen)
|
smeerpoes [SGV (1914)] || vuilpoets, smeerlap || vuilpoets, smeerlap, viezerik
III-1-4
|
24886 |
smele |
smele:
smēl (L246a Swolgen)
|
Deschampsia Beauv. In het gebied van het WLD komen van deze grassoort met wijduitstaande aren twee soorten vrij algemeen voor: de ruwe smele (Deschampsia cespitosa (L.) Beauv.) en de hierbij afgebeelde bochtige smele (Deschampsia flexuosa (L.) Trin.) De eerste komt in pollen voor op vochtige gronden en wordt 30 tot 150 cm hoog; de tweede op droge gronden en wordt 30 tot 70 cm hoog. De benamingen slaan in sommige plaatsen speciaal op de halmen.
I-5
|