| 17694 |
speeksel uitspuwen |
spijen:
spije (L246a Swolgen),
spijə (L246a Swolgen)
|
(speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen [SGV (1914)]
III-1-1
|
| 26505 |
speelman, klapspaan |
klapspaan:
klapspǭn (L246a Swolgen)
|
Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159]
II-3
|
| 19340 |
speels, dartel |
speels:
speuls (L246a Swolgen)
|
speelsch (dartel) [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 20630 |
spek |
spek:
spĕk (L246a Swolgen),
spɛk (L246a Swolgen)
|
spek || spek [garstig~] [SGV (1914)]
III-2-3
|
| 20702 |
spekpannenkoek |
spekkoek:
spɛkkūk (L246a Swolgen)
|
spekpannenkoek
III-2-3
|
| 22841 |
spel (alg.) |
spel:
speul (L246a Swolgen)
|
spel [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 18390 |
speld |
spelde:
spɛl (L246a Swolgen)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|
| 28970 |
spelden |
spelden:
spɛldǝ (L246a Swolgen)
|
Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34]
II-7
|
| 22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
speule (L246a Swolgen)
|
spelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 19804 |
spiegel |
spiegel:
spiegel (L246a Swolgen)
|
spiegel [SGV (1914)]
III-2-1
|