| 19850 |
trechter |
trechter:
trɛ̄chter (L246a Swolgen)
|
trechter [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 24257 |
treden |
treden:
trèje (L246a Swolgen)
|
treden, van mann. vogels
III-4-1
|
| 19292 |
treiteren |
drillen:
drille (L246a Swolgen),
kwellen:
kwèlle (L246a Swolgen),
sarren:
sarre (L246a Swolgen)
|
kwellen [SGV (1914)] || sarren [SGV (1914)] || treiteren
III-1-4
|
| 22743 |
trekharmonica |
monica:
monika (L246a Swolgen)
|
harmonica [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 17898 |
trekken |
trekken:
trèkke (L246a Swolgen)
|
trekken [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 31700 |
trekzaag, boomzaag |
kortijzer:
kǫrt˱īzǝr (L246a Swolgen),
kortzaag:
kǫrt˲zāx (L246a Swolgen)
|
Zaag met een blad van 1.5 tot 2 meter lengte. De twee handvatten van de zaag liggen in het verlengde van het zaagblad en steken daar 30 à 40 cm boven uit. De trekzaag dient om bomen en ruw hout door te zagen. Ze wordt bediend door twee personen. Zie ook afb. 2. De trekzaag wordt behalve door de houtzager ook door andere houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper zaagt er stukken boomstam mee die ongeveer de lengte van een duig hebben en de klompenmaker de zgn. bollen, stukken boomstam in de lengte van een klomp. [N E, 7; N 18, 128; N 47, 14; N 50, 11a + 17a; N 75, 116a; L 36, 49; Bakeman 8; monogr.]
II-12
|
| 19362 |
treuzelaar |
semmelaar:
semmeler (L246a Swolgen),
troggelaar:
truggeler (L246a Swolgen),
zeverklep:
zeiverklep (L246a Swolgen)
|
iemand die treuzelt, zeurkous || treuzelaar
III-1-4
|
| 18934 |
treuzelen |
troggelen:
trŭggele (L246a Swolgen)
|
treuzelen [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 25051 |
troebel, vuil (water) |
gemoerd:
gemuurd (L246a Swolgen)
|
troebel [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 22393 |
troef |
troef:
troef (L246a Swolgen)
|
troef [SGV (1914)]
III-3-2
|