e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Swolgen

Overzicht

Gevonden: 2342
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boerenzoon boerenjong: burǝjǫŋ (Swolgen) Bij halfersjong is de betekenis gespecificeerd: "pachterszoon". I-6
boerenzwaluw, zwaluw zwalf: zwelf (Swolgen), zwĕlf (Swolgen) zwaluw [SGV (1914)] III-4-1
boerin boerenvrouw: burǝvrǫu̯ (Swolgen), boerin: buren (Swolgen), die boerin (Swolgen), dis boerin (Swolgen) [L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.]deze [~ boerin] [SGV (1914)] || die [~ boerin] [SGV (1914)] I-6, III-3-1
boertje, kleine boer boertje: byrkǝ (Swolgen), keuter: kø̜tǝr (Swolgen), keuterboer: kø̜tǝrbūr (Swolgen) Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2] I-6
boezeroen boezeroen: bazeroel (Swolgen) boezeroen [SGV (1914)] III-1-3
bokking bokkem: bøkəm (Swolgen) bokking III-2-3
bonen- of erwtenstro bonenstro: boeëneströj (Swolgen) I-7
bont en blauw slaan blond en blauw slaan: blond əm blau gəslāgə (Swolgen) bont en blauw geslagen [RND] III-1-2
boog pijlenboog: piləmboͅ.əch (Swolgen) boog [RND] III-3-2
boom (alg.) boom: boeam (Swolgen), boeëm (Swolgen), buəm (Swolgen), buim (mv.): buum (Swolgen) boom [RND], [SGV (1914)] || boomen (mv.) [SGV (1914)] III-4-3